13. Omgevingsrecht – Wet ruimtelijke ordening (2)

Hoofdstukken 3 en 3A van de Wet ruimtelijke ordening (bestemmingsplan en beheersverordening)

***

We vervolgen met hoofdstuk 3 uit de Wro over de bestemmingsplannen. De eveneens in dat hoofdstuk geregelde inpassingsplannen van provincie en Rijk (afdeling 3.5 van de Wro) en de coördinatieregeling (afdeling 3.6 van de Wro) laten wij onbesproken. Wel gaan we aan het einde van dit hoofdstuk nog kort in op de beheersverordening (hoofdstuk 3A van de Wro).

Hoofdstuk 3 – Bestemmings- en inpassingsplannen

Wat een bestemmingsplan is, blijkt uit art. 3.1, lid 1 van de Wro: “De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen tevens strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied.”

Inhoud

Een bestemmingsplan bestaat veelal uit drie onderdelen:

  1. een of meer plankaarten (een weergave van het plangebied waarbij aan gronden bepaalde bestemmingen zijn gegeven)
  2. planvoorschriften (deze beschrijven welke voorschriften gelden ten aanzien van de aan de gronden gegeven bestemmingen. Deze voorschriften zijn algemeen verbindende voorschriften; ‘avv’),
  3. een toelichting (die niet juridisch bindend is).

Voorschriften

De planvoorschriften bepalen onder andere welk gebruik van gronden mag worden gemaakt (‘gebruiksvoorschriften’: er mag bijvoorbeeld worden gewoond, er mogen horeca-activiteiten plaatsvinden, er mogen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden etc.). Ze bepalen ook of en hoe er op gronden mag worden gebouwd (‘bebouwingsvoorschriften’: een terrein mag bijvoorbeeld voor 50% worden bebouwd, er mag tot 10 meter hoog worden gebouwd etc.).

Het Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (‘Bro’) is een amvb die op de Wro is gebaseerd. Het Bro is belangrijk voor bestemmingsplannen omdat het naast de bepalingen in de Wro o.a. nadere voorschriften kent voor de inhoud en totstandkoming van bestemmingsplannen (zie hoofdstuk 3 van het Bro).

De Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012

In deze regeling worden nadere (technische) voorschriften gegeven over o.a. de vormgeving van bestemmingsplannen.

Ruimtelijkeplannen.nl

Het Bro bepaalt dat er een landelijke voorziening is waar bestemmingsplannen (en structuurvisies, beheersverordeningen en andere plannen en besluiten) raadpleegbaar zijn (art. 1.2.1, lid 2 van het Bro). Die voorziening is de website www.ruimtelijkeplannen.nl.

Toetsingskader

Het bestemmingsplan is toetsingskader voor o.a. de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (voorheen: bouwvergunning). Die vergunning mag bijvoorbeeld in principe niet worden verleend als het gebouw waarvoor ze wordt aangevraagd hoger is dan wat het bestemmingsplan toelaat.

Totstandkomingsprocedure

In kort komen bestemmingsplannen volgens de volgende procedure tot stand:

a) Van onderzoek en voorontwerp naar ontwerpbestemmingsplan (facultatief qua vormgeving)

  • de gemeente verricht onderzoek en verzamelt alle benodigde informatie,
  • de gemeente stelt een voorontwerpbestemmingsplan op,
  • het college van burgemeester en wethouders (‘B en W’) publiceren een voornemen tot het maken van een bestemmingsplan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen en langs elektronische weg (art. 1.3.1 van het Bro),
  • de gemeente pleegt vooroverleg met betrokken bestuursorganen en overheidsinstanties (art. 3.1.1 van het Bro),
  • inspraak: burgers (particulieren en bedrijven) kunnen inspreken op het planvoornemen,
  • de gemeente stelt op basis van alle verzamelde informatie (en inspraakreacties, reacties van betrokken bestuursorganen en instanties) een ontwerpbestemmingsplan op.

b) Van ontwerpbestemmingsplan naar bestemmingsplan

De Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (‘uov’) van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (‘Awb’) is op deze fase van toepassing (art. 3.8 van de Wro):

  • B en W geven in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen, in de Staatscourant en langs elektronische weg kennis van het het feit dat een ontwerpbestemmingsplan is vastgesteld. Daarbij wordt aangegeven dat, en waar, het ontwerp ter inzage ligt en dat ‘een ieder’ daartegen zienswijzen kan indienen,
  • de kennisgeving wordt ook gedaan aan betrokken andere overheden en instanties,
  • de gemeenteraad beslist binnen twaalf weken na de termijn van terinzageligging omtrent vaststelling van het bestemmingsplan,
  • binnen twee weken na vaststelling wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt en gepubliceerd (in o.a. de Staatscourant). Hierbij wordt aangegeven dat en waar het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage ligt en dat belanghebbenden daar binnen zes weken beroep tegen kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (‘ABRvS’),
  • het bestemmingsplan treedt in werking met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt (na de genoemde zes weken dus: art. 3.8, lid 5 van de Wro).

Inwerkingtreding van het bestemmingsplan betekent dat het bestemmingsplan vanaf dat moment het ‘geldende recht’ is. Aanvragen om omgevingsvergunningen voor het bouwen (bouwvergunningen) kunnen vanaf dat moment op basis van dat bestemmingsplan worden verleend.

c) Beroep bij de ABRvS

Tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan kan beroep worden ingesteld bij de ABRvS. De ABRvS dient in beginsel binnen 12 maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak te doen (art. 8.2 van de Wro).

Het ingestelde beroep schorst de inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet (art. 6:16 van de Awb). Wil een belanghebbende voorkomen dat het bestemmingsplan in werking treedt (omdat hij bijvoorbeeld wil voorkomen dat op basis daarvan een omgevingsvergunning wordt verleend) dan zal hij een verzoek om voorlopige voorziening moeten indienen bij de voorzitter van de ABRvS. Wordt dat verzoek binnen de beroepstermijn ingediend, dan treedt het bestemmingsplan niet in werking voordat op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist (art. 8.4 van de Wro).

d) Uitspraak van de ABRvS

Door de einduitspraak van de ABRvS op het beroep, wordt het bestemmingsplan onherroepelijk.

Basisprocedure

De beschreven totstandkomingsprocedure kan worden gezien als een basisprocedure. Die procedure kan complexer worden indien bijvoorbeeld een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

Overige

Over het bestemmingsplan valt nog veel meer te zeggen en te schrijven. Zo gelden er bijvoorbeeld allerlei normen wanneer er milieuaspecten moeten worden afgewogen (wat vaak het geval zal zijn). Veelal heeft men te maken met afstandsnormen (hinder, veiligheid), geluidszoneringen (van wegen en industrieterreinen) en milieuaspecten (luchtkwaliteit e.d.). Op die onderwerpen gaan wij hier niet in. Zij komen aan de orde bij de bespreking van de desbetreffende wetgeving.

Ook dienen gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen de algemene regels van Rijk en provincie in acht te nemen. In dat verband noemden we hiervoor, bij de bespreking van de structuurvisies (hoofdstuk 2 van de Wro), al het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (‘Barro’) en de provinciale verordening.

Goede ruimtelijke ordening

Wel wijzen wij er hier op dat bestemmingsplannen in hun algemeenheid moeten voldoen aan de open norm van een ‘goede ruimtelijke ordening’ (zie hierboven in de tekst van art. 3.1, lid 1 van de Wro). Dat wil zeggen dat de gemeente de diverse ruimtelijke belangen goed tegen elkaar moet afwegen, dat ze rekening moet houden met privaatrechtelijke situaties, dat ze zonder goede reden niet zomaar functies ineens kan opheffen (‘wegbestemmen’), dat ze rekening moet houden met winkelaanbod en dergelijke, dat ze moet kijken naar (verkeers)ontsluitingsmogelijkheden, woningcategorieën etc..

Het maken van bestemmingsplannen is dan ook een kwestie van afstemmen, overleggen, belangen afwegen en ‘finetunen’. Er zijn uiteenlopende professies bij betrokken: planologen, politici, juristen, economen, milieudeskundigen etc.. Vaak bevatten bestemmingsplantoelichtingen ook vele bijlagen met onderzoeksrapporten (bijvoorbeeld inzake windhinder, archeologie, bodemvervuiling, geluidsmetingen, verkeersonderzoeken, distributieplanologische onderzoeken (winkelaanbod en -vraag), flora- en faunaonderzoek (soorten, habitats) en vele andere soorten. Veel hangt daarbij af van het karakter van het gebied waarover het gaat.

Exploitatieplannen

Hierbij moeten de exploitatieplannen alvast apart worden vermeld. Deze op hoofdstuk 6 van de Wro gebaseerde plannen (zie in een volgend hoofdstuk) moeten bij bepaalde bouwplannen worden opgesteld en lopen veelal mee met de bestemmingsplanprocedure.

Hoofdstuk 3A – Beheersverordening

Art. 3.38, lid 1 van de Wro bepaalt: “Onverminderd de gevallen waarin bij of krachtens wettelijk voorschrift een bestemmingsplan is vereist, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1 voor die delen van het grondgebied van de gemeente waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien, in plaats van een bestemmingsplan een beheersverordening vaststellen waarin het beheer van dat gebied overeenkomstig het bestaande gebruik wordt geregeld.”

In deze gevallen, waarin geen ontwikkelingen worden voorzien, kan de gemeenteraad dus een verordening (beheersverordening) vaststellen in plaats van een bestemmingsplan. Tegen een beheersverordening staan, net als tegen andere soorten verordeningen, geen bezwaar- en beroepsmogelijkheden open.


Ga naar:
vorige hoofdstuk
volgende hoofdstuk
inhoudsopgave