18. Omgevingsrecht – Wet milieubeheer (3)

Hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (milieueffectrapportage, MER)

***

Hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (‘Wm’) gaat over de milieueffectrapportage.

Hoofdstuk 7 – Milieueffectrapportage

Een milieueffectrapportage heeft tot doel dat bij de totstandkoming van ruimtelijke projecten rekening wordt gehouden met milieubelangen. Bij bepaalde soorten projecten moet bij de totstandkoming van de besluitvorming met betrekking tot die belangen een milieueffectrapport worden opgesteld. In het rapport dienen verschillende alternatieven voor het project te worden afgewogen.

Europa

Hoofdstuk 7 van de Wm bevat de implementatie (opneming) van Europese regelgeving. Het gaat o.a. om:

Besluit milieueffectrapportage

Op hoofdstuk 7 van de Wm is een amvb gebaseerd: het Besluit milieueffectrapportage (‘Besluit m.e.r.’).

Afkortingen

Veelal worden met betrekking tot de milieueffectrapportage twee afkortingen gebruikt:

  • ‘m.e.r.’: deze heeft betrekking op de procedure: de milieueffectrapportageprocedure
  • ‘MER’: deze heeft betrekking op het rapport dat in het kader van de m.e.r. wordt opgesteld: het Milieu Effect Rapport.

MER

In een MER worden de milieugevolgen die omgevingsrechtelijke plannen en besluiten kunnen hebben vooraf in kaart gebracht. Daarbij is het verplicht om alternatieven voor de desbetreffende plannen en besluiten te onderzoeken. Het kan bijvoorbeeld gaan om het onderzoeken van de milieugevolgen die samenhangen met verschillende, alternatieve, tracés voor (snel)wegen of voor verschillende, alternatieve, locaties voor bedrijven. Of het kan gaan om verschillende, alternatieve, wijzen van uitvoering van een weg op een bepaald tracé, of bedrijf op een bepaalde locatie. Doel van het MER is dat op basis daarvan tot een weloverwogen plan of besluit wordt gekomen.

Activiteiten

Art. 7.2, lid 1 van de Wm bepaalt dat bij amvb activiteiten worden aangewezen:

a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu,
b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

Deze amvb is het Besluit m.e.r.. Het wijst deze activiteiten aan in art. 2, leden 1 en 2:

  • voor de activiteiten onder a verwijst het naar onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.,
  • voor de activiteiten onder b verwijst het naar onderdeel D van die bijlage.

De activiteiten worden omschreven in kolom 1 (‘activiteiten’) bij deze onderdelen.

In de onderdelen C en D is tevens een kolom 2 opgenomen. Daarin worden drempels genoemd. Wanneer sprake is van overschrijding van zo’n drempel, is sprake van een activiteit als bedoeld in kolom 1 (zie echter de hieronder te bespreken ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’).

Plan-m.e.r. en project-m.e.r.

In hoofdstuk 7 van de Wm en in het Besluit m.e.r. wordt een onderscheid gemaakt tussen de ‘plan-m.e.r.’ en de ‘project-m.e.r.’ (de laatste wordt ook wel ‘besluit-m.e.r.’ genoemd). Dit hangt samen met het onderscheid tussen plannen en besluiten dat o.a. in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. wordt gemaakt. In die onderdelen staan de plannen in kolom 3 en de besluiten in kolom 4.

Wat onder een ‘plan’ en/of een ‘besluit’ wordt verstaan, blijkt uit de omschrijvingen in de kolommen 3 en 4 van de onderdelen C en D. Het begrip ‘plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening‘ wordt in onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. wel apart gedefinieerd. Daaruit blijkt dat onder dat begrip het bestemmingsplan wordt verstaan (dat vanzelfsprekend een plan in de zin van dat artikel is), maar bijvoorbeeld ook (en dat ligt minder voor de hand; vandaar de aparte definitie) de omgevingsvergunning voor de afwijking van een bestemmingsplan.

Systeem

In grote lijnen komt het systeem op het volgende neer:

Plan-MER: m.e.r.-plicht

Voor zover het gaat om activiteiten als omschreven in kolom 1 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., waarbij de in kolom 2 omschreven drempel wordt overschreden, geldt met betrekking tot alle in kolom 3 van de onderdelen C en D van de bijlage genoemde plannen een ‘m.e.r.-plicht’. Dat betekent dat bij de voorbereiding van die plannen een ‘plan-MER’ moet worden opgesteld.

Project-MER: m.e.r.-plicht

Voor zover het gaat om activiteiten als omschreven in kolom 1 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r., waarbij de in kolom 2 omschreven drempel wordt overschreden, geldt met betrekking tot alle in kolom 4 van onderdeel C van de bijlage genoemde besluiten een ‘m.e.r.-plicht’. Dat betekent dat bij de voorbereiding van die besluiten een ‘project-MER’ moet worden opgesteld.

Project-MER: m.e.r.-beoordelingsplicht

Voor zover het gaat om activiteiten als omschreven in kolom 1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., waarbij de in kolom 2 omschreven drempel wordt overschreden, geldt met betrekking tot alle in kolom 4 van onderdeel D van de bijlage genoemde besluiten een ‘m.e.r.-beoordelingsplicht’. Dat betekent dat voorafgaande aan de voorbereiding van die besluiten moet worden beoordeeld of een ‘project-MER’ moet worden opgesteld.

Kortom:

  • van een plan-m.e.r.-plicht is sprake bij plannen zoals omschreven in onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
  • van een project-m.e.r.-plicht is sprake bij besluiten zoals omschreven in onderdeel C van de bijlage
  • van een project-m.e.r.-beoordelingsplicht is sprake bij besluiten zoals omschreven in onderdeel D.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op het tot nu toe beschreven systeem moet een aanvulling worden gemaakt. Sinds de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (‘HvJEG’) van 15 oktober 2009 (zaak C-255/08) zijn de in kolom 2 van de de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. omschreven drempels indicatief. Dat betekent dat indien een drempel met betrekking tot de in kolom 1 genoemde activiteiten niet wordt overschreden, desondanks moet worden getoetst of niet toch sprake is van aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu. Die toets wordt in de praktijk de ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’ genoemd. Die beoordeling kan tot de conclusie leiden dat a) er geen sprake is van dergelijke negatieve gevolgen, b) daar wel sprake van is en een (formele) m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden, of c) daar wel sprake van is en een directe m.e.r.-plicht geldt.

Twee maal een MER

Gezien al het voorgaande moet in bepaalde gevallen dus twee maal een MER worden opgesteld: een plan-MER en een project-MER. Bij het plan-MER zal veelal sprake zijn van een locatiebeoordeling. Daarbij worden verschillende, alternatieve, tracés voor wegen, of locaties voor bijvoorbeeld bedrijven, onderzocht. Bij een project-m.e.r. zal het tracé of de locatie veelal al vaststaan. Onderzocht worden dan de verschillende, alternatieve, mogelijkheden voor uitvoering van het plan op dat tracé en/of op die locatie.

Moment dat het MER gereed moet zijn

Het plan-MER moet gereed zijn op het moment dat het ontwerp van het plan waar het betrekking op heeft ter inzage wordt gelegd (art. 7.10, lid 1 van de Wm). Met betrekking tot het project-MER bepaalt art. 7.28 van de Wm dat het bevoegd gezag een aanvraag om een besluit niet behandelt indien daarbij geen MER is overgelegd.

MER’s dienen dus voorafgaande aan de desbetreffende procedures gereed te zijn.

Combinatie

Het komt voor dat plan-MER en project-MER worden gecombineerd in één document. Dat ligt dan bijvoorbeeld ten grondslag aan zowel een structuurvisie (plan-MER-deel) als het bestemmingsplan waarvoor die visie een kader vormt (project-MER-deel).


Ga naar:
vorige hoofdstuk
volgende hoofdstuk
inhoudsopgave