17. Huur van woonruimte – Het eindigen van de huur (gevolg van opzegging)

Huur van woonruimte: Het eindigen van de huur (gevolg van opzegging)

***

De gevolgen van het opzeggen van de huurovereenkomst

In een vorig hoofdstuk gaven we al aan dat opzegging van de huurovereenkomst met betrekking tot woonruimte niet automatisch leidt tot het einde ervan. We zien dat in art. 7:272 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) (Onderafdeling 4 van Afdeling 5 van Titel 7.4 BW):

“1. Een opgezegde huurovereenkomst blijft, tenzij de huurder de overeenkomst heeft opgezegd of na de opzegging door de verhuurder schriftelijk in de beëindiging ervan heeft toegestemd, na de dag waartegen rechtsgeldig is opgezegd van rechtswege van kracht, tot de rechter onherroepelijk heeft beslist op een vordering van de verhuurder als in lid 2 bedoeld.
2. De verhuurder kan, indien hij zes weken na de opzegging niet van de huurder een schriftelijke mededeling heeft ontvangen dat hij in de beëindiging van de huurovereenkomst toestemt, op de gronden vermeld in de opzegging vorderen dat de rechter het tijdstip zal vaststellen waarop de huurovereenkomst zal eindigen.”

Een opgezegde huurovereenkomst blijft dus gewoon van kracht (tenzij de huurder met de opzegging heeft ingestemd of zelf heeft opgezegd)!

Heeft de huurder niet ingestemd met de opzegging, dan zal de verhuurder naar de rechter moeten stappen.

We zien in lid 2 van art. 7:272 BW het belang van het aanvoeren van opzeggingsgronden in de opzeggingsbrief (dat we in het vorige hoofdstuk bespraken). De rechter zal de vordering van de verhuurder tot beëindiging van de huurovereenkomst namelijk toetsen aan de opzeggingsgronden die de verhuurder in de opzeggingsbrief heeft genoemd. Zie ook art. 7:273, lid 1 BW:

“1. Bij zijn beslissing op de vordering bedoeld in artikel 272 lid 2 neemt de rechter uitsluitend de in de opzegging vermelde gronden in aanmerking.”

De rechter kan de vordering tot huurbeëindiging vervolgens toe- of afwijzen. Zie de leden 2 en 3 van art. 7:273 BW:

“2. Indien de rechter de vordering afwijst, wordt de overeenkomst van rechtswege verlengd. De rechter beslist of de overeenkomst voor onbepaalde tijd of voor een door hem vast te stellen bepaalde tijd wordt verlengd.
3. Indien de rechter de vordering toewijst, stelt hij tevens het tijdstip van ontruiming vast. De toewijzing geldt als een veroordeling tot ontruiming tegen dat tijdstip.”


Ga naar:
vorige hoofdstuk
volgende hoofdstuk
inhoudsopgave