16. Omgevingsrecht – Wet milieubeheer (1)

Hoofdstuk 1 van de Wet milieubeheer (inhoudsopgave, op de Wm gebaseerde amvb’s en regelingen, het begrip ‘inrichting’)

***

De Wet milieubeheer

De Wet milieubeheer (‘Wm’) is een zeer omvangrijke wet. Ze is o.a. grondslag voor milieubeleidsplannen en -programma’s, voor de regeling inzake luchtkwaliteit, voor het Besluit milieueffectrapportage en voor het Activiteitenbesluit.

Ook de milieuvergunning was voorheen in de Wm geregeld. Maar net zoals de voormalige bouwvergunning uit de Woningwet is geïntegreerd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (‘Wabo’), is dat het geval met de milieuvergunning.

Veel milieuregelgeving komt uit Europa (EU). Bij de bespreking van de Wm zullen we dan ook enkele Europese richtlijnen tegenkomen. Die richtlijnen zijn opgenomen (‘omgezet’) in Nederlandse regelgeving, zoals in de Wm en daarop gebaseerde regelgeving (amvb’s e.d.).

We zullen slechts enkele onderwerpen en hoofdstukken uit de Wm bespreken. Wel geven we eerst een volledig overzicht van de hoofdstukken van de Wm.

Overzicht

De Wm bevat de volgende hoofdstukken:

1. Algemeen
2. Zelfstandige bestuursorganen en adviesorganen
3. Internationale zaken (bevat geen artikelen: ‘gereserveerd’)
4. Plannen
5. Milieukwaliteitseisen
6. Milieuzonering (bevat geen artikelen: ‘gereserveerd’)
7. Milieueffectrapportage
8. Inrichtingen
9. Stoffen en producten
10. Afvalstoffen
11. Geluid
11a. Andere handelingen
12. Verslag-, registratie- en meetverplichtingen
13. Procedure voor vergunningen en ontheffingen
14. Coördinatie
15. Financiële bepalingen
16. Handel in emissierechten
17. Maatregelen in bijzondere omstandigheden
18. Handhaving
19. Openbaarheid van milieu-informatie
20. Inwerkingtreding en rechtsbescherming
21. Verdere bepalingen
22. Slotbepalingen

Op de Wm zijn bijzonder veel amvb’s en andere regelingen gebaseerd. Een overzicht is te zien op www.overheid.nl bij de wetsinformatie. Wij zullen er daarvan slechts enkele bespreken:

– het Besluit ruimtelijke ordening (‘Bro’)
– het Activiteitenbesluit
– het Besluit milieueffectrapportage (‘Besluit m.e.r.’)
– het Besluit externe veiligheid inrichtingen (‘Bevi’)
– het Besluit externe veiligheid buisleidingen
– het Besluit externe veiligheid transportroutes
– het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
– het Besluit derogatie (luchtkwaliteitseisen)
– de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
– de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007
– het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (‘NSL’)
– het Besluit verlenging NSL
– het Besluit tweede verlenging NSL

Gezien de omvang van de Wm en de bijbehorende regelgeving moeten we keuzes maken. We hebben ervoor gekozen om de hoofdstukken 1, 5, 7 en 8 van de Wm en enkele daarop gebaseerde regelgevingen in grote lijnen te bespreken. Deze onderwerpen zijn de meest voorkomende en bekende in het omgevingsrecht (hoewel dat natuurlijk afhangt van het ingenomen perspectief). Zij hebben ook de meeste relaties met de andere door ons besproken en nog te bespreken omgevingsrechtelijke onderwerpen.

Hoofdstuk 1 – Algemeen

Definitie ‘inrichting’

In dit hoofdstuk worden in art. 1, lid 1 enkele definities gegeven. We noemen er een die van groot belang is omdat ze centraal staat in het milieurecht:

inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.”

Voorbeelden van inrichtingen zijn: fabrieken, ziekenhuizen, horecabedrijven, etc..

Rechtspraak

Het is niet altijd duidelijk of een bepaalde activiteit onder de definitie valt. Uit de rechtspraak (jurisprudentie) kan worden afgeleid dat van een inrichting kan worden gesproken als een activiteit gedurende een bepaalde periode of regelmatig op dezelfde locatie bedrijfsmatig wordt verricht. Deze invulling van de definitie is nog steeds niet erg concreet. Het begrip ‘inrichting’ komt dan ook veel aan de orde in de rechtspraak.

Inrichting in de zin van de Wm

Als een activiteit onder de reikwijdte van de genoemde definitie ‘inrichting’ valt, staat daarmee nog niet vast dat sprake is van een ‘inrichting in de zin van de Wm’. Daarvoor moet een extra stap worden gezet. Voor die stap is art. 1, lid 4 van de Wm van belang. Dat artikellid bepaalt o.a.:

“Elders in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder inrichting verstaan een inrichting, behorende tot een categorie die krachtens het derde lid is aangewezen.”

Lid 4 verwijst dus naar lid 3:

Art. 1, lid 3 van de Wm bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën van inrichtingen worden aangewezen, die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken. Deze amvb is het Besluit omgevingsrecht (‘Bor’).

In art. 2.1, lid 1 van het Bor wordt verwezen naar bijlage I, onderdelen B en C, bij het Bor. Daar worden de bedoelde categorieën omschreven.

Inrichtingen in de zin van de Wm zijn dus de in bijlage I, onderdelen B en C omschreven inrichtingen.

Gevolgen

Als sprake is van een inrichting in de zin van de Wm, brengt dat allerlei juridische gevolgen met zich mee. Wij zullen daarop verder ingaan bij de bespreking van hoofdstuk 8 van de Wm (en het Activiteitenbesluit) en bij de bespreking van de omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten (zie de hoofdstukken over de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).


Ga naar:
vorige hoofdstuk
volgende hoofdstuk
inhoudsopgave