PRIVAATRECHT – Burenrecht, privacy en het balkon

balkonZo nu en dan willen mensen hun woning opwaarderen met allerhande op- en aanbouwen. Bekend zijn de stedelijke dakterrassen die op 19e eeuwse woonblokken worden gebouwd. En vaak worden ook terrassen en balkons gerealiseerd en/of uitgebreid aan de gevel. De buren staan daar niet altijd bij te applaudisseren. Een veel gehoord bezwaar is dat men vreest voor schending van de privacy. Vanaf het balkon kan men immers vaak op het achtererf van de nabuur kijken. Hoe is dit in de wet geregeld?

Burenrecht

De situatie is primair geregeld in art. 5:50, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’). Dat bepaalt:

“Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.”

Deze bepaling lijkt duidelijk maar lijkt in de praktijk allerlei vragen op te roepen.

Soortgelijk werk

Een bekende vraag is bijvoorbeeld wat nu precies onder ‘soortgelijke werken’ moet worden verstaan. Wel, duidelijk is dat een dakterras zo’n soortgelijk werk is (zie o.a. Hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 14-12-2021. ECLI:NL:GHARL:2021:11414). Een trap is daarentegen echter weer niet een soortgelijk werk (zie o.a. Hof Den Bosch d.d. 18-4-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1778).

Dat laatste leidt nog wel eens tot onbegrip bij naburen die menen dat hun privacy juist wordt geschonden vanwege het feit dat vanaf een trap op hun erf kan worden neergekeken. Een enkel zicht op een naburig erf is echter niet voldoende om te kunnen spreken van een schending van de privacy c.q. van art. 5:50, lid 1 BW. Dat blijkt ook uit het volgende.

Zijdelings en rechtstreeks uitzicht vanaf balkon

Als je je een balkon voorstelt als een rechthoekig bouwwerk dat met de lange zijde aan de gevel vast zit, en dat met de beide korte zijden vanuit die gevel uitsteekt, dan zijn er tal van zichtlijnen op het naburige denkbaar vanaf dat balkon. Sta je met je rug naar je eigen achtergevel, dan kijk je rechtuit neer op je eigen achtererf. Om op het erf van de buren te kijken, zou je je nek enigszins moeten draaien om zo schuinweg naar dat erf te kijken. Dat wordt ook wel ‘zijdelings uitzicht’ genoemd.

En je kunt je natuurlijk een kwartslag naar de nabuur draaien en zo rechtsreeks over de korte zijde van het balkon op zijn erf neerkijken. Vaak wordt aan die zijde dan ook een ondoorzichtig materiaal aangebracht zodat dat zicht niet meer mogelijk is. Maar ook dan is zijdelings uitzicht nog steeds mogelijk.

Zou je art. 5:50, lid 1 BW op al deze zichtlijnen toepassen, dan is het bijkans onmogelijk om een balkon te realiseren. Er is altijd wel zijdelings uitzicht op het erf van de nabuur.

Zijdelings uitzicht valt niet onder 5:50 BW

Lid 3 van art. 5:50 BW bepaalt:

“De in dit artikel bedoelde afstand wordt gemeten rechthoekig uit de buitenkant van de muur daar, waar de opening is gemaakt, of uit de buitenste naar het naburige erf gekeerde rand van het vooruitspringende werk tot aan de grenslijn der erven of de muur.”

Dit is een wat lastig te lezen bepaling, die evenwel duidelijk is uitgelegd in de uitspraak in kort geding  van het Hof Amsterdam d.d. 6-7-2010 (ECLI:NL:GHAMS:2010:BN0268). De voorzieningenrechter overwoog in die uitspraak:

“Het tweede deel van die bepaling (“uit de buitenste naar het naburige erf gekeerde rand van het vooruitspringende werk”), maakt duidelijk dat slechts de rand van een balkon (zijnde een vooruitspringend werk), waarover recht naar voren op het naburige erf wordt gekeken, strijd met het in artikel 5:50 lid 1 BW bepaalde kan opleveren.”

De voorzieningenrechter verwees daartoe naar de wetsgeschiedenis:

“Voor voormelde uitleg kan steun worden gevonden in de wetsgeschiedenis van artikel 5:50 BW. Daartoe wijst het hof op het volgende. In het oorspronkelijke concept van artikel 5:50 BW, zoals opgenomen in het Ontwerp Meijers (genummerd als artikel 5.4.12) was in het eerste lid bepaald:

“Het handhaven binnen twee meter afstand van de grenslijn der erven van vensters of andere muuropeningen en van balkons of andere soortgelijke werken, die aan de eigenaar van het gebouw een rechtstreeks uitzicht geven op het naburige erf, is onrechtmatig, nadat de eigenaar van dat erf zich tegen de aanwezigheid van die openingen of werken heeft verzet.”

In de Toelichting Meijers werd dienaangaande opgemerkt:

“Het in het artikel vervatte verbod is in navolging van artikel 146 ontwerp 1898 tot het rechtstreekse uitzicht beperkt en wel wegens het in de toelichting op laatstgenoemd artikel opgegeven motief. Sinds in de grote steden van iedere handbreedte grond partij moet worden getrokken, terwijl de gewoonte om veranda’s of serres aan te brengen, schier algemeen is en het toetreden van licht en lucht een volksbelang is, is het handhaven van het verbod van zijdelings uitzicht niet meer te rechtvaardigen.”

In het daaropvolgende ontwerp is de uitdrukking “een rechtstreeks uitzicht geven” vervangen door “recht naar voren uitzicht geven”. Blijkens de Memorie van Toelichting betrof dat slechts een redactionele wijziging om duidelijker de tegenstelling met “uitzicht ter zijde of in de schuinte” tot uitdrukking te brengen.

In een latere wijziging, welke heeft geleid tot de huidige wettekst, zijn de woorden “recht naar voren” weggelaten. Volgens de Memorie van Antwoord II is dat gebeurd omdat het oorspronkelijke vierde, thans derde lid (dat nog niet was opgenomen in het Ontwerp Meijers en het latere ontwerp waarin “rechtstreeks uitzicht” was vervangen door “recht naar voren uitzicht”) voldoende duidelijk aangeeft hoe de afstand gemeten moet worden. Klaarblijkelijk heeft de wetgever de beperking tot rechtstreeks (in tegenstelling tot zijdelings) uitzicht besloten geacht in het meetvoorschrift van het derde lid van artikel 5:50 BW. De toelichting vermeldt niet dat en waarom toch, in weerwil van de in de Toelichting Meijers opgenomen reden, een verbod van zijdelings uitzicht zou moeten worden aangenomen.”

Toepassing van deze jurisprudentie

Het lijkt al met al een uitgemaakte zaak te zijn: men kan volstaan met het ‘afplakken’ van de korte naar de nabuur gerichte zijden van het balkon, en kan verder genieten van het weidse uitzicht over het eigen achtererf waarbij zo nu en dan een korte blik zijdeling op het buurerf kan worden geworpen. Dat blijkt althans uit de vele uitspraken van na 6 juli 2010 (Rb Limburg d.d. 5-6-2014, (ECLI:NL:RBLIM:2014:5012), Rb Utrecht d.d. 6-6-2012 (ECLI:NL:RBUTR:2012:BX1226), Rb Rotterdam d.d. 15-6-2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:5652), Hof Den Bosch d.d. 10-7-2018 (ECLI:NL:GHSHE:2018:3030), etc.).

Maar, zoals het gezegde luidt, de uitzondering maakt de regel. En dus zal je altijd een uitspraak tegenkomen die tegen de regelgeving en rechtspraak indruist. Veelal ingegeven door de bijzondere omstandigheden van het geval. Zie bijvoorbeeld deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rb Zeeland-West Brabant d.d. 7-7-2017 (ECLI:NL:RBZWB:2017:4061).

De hoofdregel lijkt evenwel duidelijk: zijdelings uitzicht valt niet onder art. 5:50, lid 1 BW.

Vragen en advies

Hebt u vragen over het burenrecht? Neem dan contact met ons op:

Contact

Wij overleggen graag met u, praten graag over de ins and outs van uw situatie en geven u graag advies. Voor een kennismaking of eerste gesprek brengen wij geen kosten in rekening.

Willem Brakenhoff