OMGEVINGSWET – De invoering van het Omgevingsplan

omgevingsplanAls straks de nieuwe Omgevingswet wordt ingevoerd, zal het beroemde bestemmingsplan verdwijnen. En daarmee komt een einde aan een sinds 1965 in Nederland bestaande rechtsfiguur. In de plaats van het bestemmingsplan komt het zogenaamde ‘omgevingsplan’. Hoewel de beide figuren niet bepaald hetzelfde zijn. In dit artikel gaan we in op het omgevingsplan, en dan met name op de invoering van die figuur.

Let op: deze weblog is van december 2021. Inmiddels zijn wet en besluiten op diverse punten aangepast. Raadpleeg de meest recente versies!

Eén omgevingsplan in plaats van vele bestemmingsplannen

Op dit moment (december 2021) kennen de meeste gemeentes in Nederland een lappendeken aan grote en kleine bestemmingsplannen. Bij de inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet zullen die worden vervangen door het omgevingsplan. Iedere gemeente kent vanaf dat moment één omgevingsplan, en het zullen er nooit meer dan één worden.

Van rechtswege

Dit betekent niet dat de gemeentes voor de inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet snel al hun bestemmingsplannen moeten gaan omzetten in een omgevingsplan. De overgang gaat namelijk automatisch. Oftewel ‘van rechtswege’ zoals juristen zeggen. Dat betekent dat de in de gemeentes geldende bestemmingsplannen automatisch worden omgezet in één omgevingsplan. Ze worden daar automatisch onderdeel van.

Tijdelijk deel van het omgevingsplan

De bestemmingsplannen die op deze automatische manier onderdeel worden van het omgevingsplan, gaan tot het ‘tijdelijke deel’ van dat omgevingsplan behoren. Het omgevingsplan zal in de eerste jaren na de invoering van de Omgevingswet namelijk een tijdelijk deel hebben, dat bestaat naast een in de loop der tijd te vormen nieuw deel. Uiteindelijk zal dat tijdelijke deel komen te vervallen en zal enkel het nieuwe deel resteren. Vooralsnog gaat men er vanuit dat dat in 2029 zal gebeuren.

Naast de ‘oude’ bestemmingsplannen zullen er ook vele nationale regels tot het tijdelijke deel van het omgevingsplan gaan behoren. Deze regels worden ook wel de ‘bruidsschat’ genoemd.

We gaan hierna op de juridische grondslag van de beide componenten van het tijdelijke deel in.

Zie overigens hier voor de geconsolideerde versies van de hierna te bespreken wetten.

Tijdelijk deel van het omgevingsplan : bestemmingsplannen

Dat bestemmingsplannen deel gaan uitmaken van het omgevingsplan, staat in de Invoeringswet Omgevingswet. Artikel 4.6, lid 1 van die wet bepaalt:

“Als deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet, gelden:
(…)
g. een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening,
(…)”

In dat artikellid staan nog meer planfiguren die automatisch onderdeel worden van het omgevingsplan (zoals inpassingsplannen, beheersverordeningen, exploitatieplannen, etc.).

Het genoemde ‘artikel 2.4 van de Omgevingswet’ is overigens de grondslag voor het omgevingsplan. Het artikel bepaalt:

“De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente één omgevingsplan vast waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen.”

Dat het deel van het omgevingsplan waarin deze bestemmingsplannen worden opgenomen, het tijdelijke deel heet, volgt uit artikel 22.1, aanhef en onder a van de Omgevingswet. Dat bepaalt:

“In deze afdeling wordt onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan verstaan het deel van het omgevingsplan dat bestaat uit:
a. de besluiten, bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet,
(…)”

Hiermee is de juridische grondslag van de bestemmingsplannen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan gegeven.

Tijdelijk deel van het omgevingsplan : de ‘bruidsschat’

De Rijksoverheid wil met de nieuwe Omgevingswet een groot aantal landelijke regels afschaffen. Ze wil het aan gemeentes overlaten om die regels al dan niet te hanteren. Denk hierbij aan regels over geur, horeca, welstand of lozingen van huishoudens.

Om te voorkomen dat gemeentes door de inwerkingtreding van de Omgevingswet direct zonder deze regels komen te zitten, is voorzien in een overgangsfase. De regels worden onderdeel van het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Dat deel wordt ook wel de ‘bruidsschat’ genoemd. Gemeentes kunnen vervolgens zelf bepalen of ze regels uit die bruidsschat willen gaan afschaffen of behouden.

Artikel 22.2, lid 1 van de Omgevingswet vormt de grondslag van de bruidsschat. Het bepaalt:

“Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat regels die voor de inwerkingtreding van deze wet bij of krachtens de wet waren gesteld of daaraan gelijkwaardige regels al dan niet tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.”

De bedoelde amvb is het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Die amvb kent een hoofdstuk 7 genaamd ‘Voormalige Rijksregels (bruidsschat)’. Artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet bepaalt:

“Van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder c, van de Omgevingswet, maken de volgende hoofdstukken en bijlage deel uit:”

Daarna worden 22 hoofdstukken gegeven die deel uitmaken van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Daarvan zijn de hoofdstukken 2 tot en met 21 gereserveerd. Hoofdstuk 1 is kort en gaat over begripsbepalingen. Hoofdstuk 22 is zeer omvangrijk en kent een waslijst aan regels.

Dat het deel van het omgevingsplan waarin deze bruidsschat wordt opgenomen, het tijdelijke deel heet, volgt uit artikel 22.1, aanhef en onder c van de Omgevingswet. Dat bepaalt:

“In deze afdeling wordt onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan verstaan het deel van het omgevingsplan dat bestaat uit:
(…)
c. de regels waarvoor op grond van artikel 22.2, eerste lid, is bepaald dat ze tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.”

Hiermee is de juridische grondslag van de bruidsschat in het tijdelijke deel van het omgevingsplan gegeven.

Verordeningen over de fysieke leefomgeving

Gemeenten kennen op dit moment diverse verordeningen over de fysieke leefomgeving. Denk aan onderdelen uit de APV, kapverordening (of bomenverordening), ligplaatsverordening, etc.. Dergelijke regels horen op grond van artikel 2.4 en 4.2 van de Omgevingswet eigenlijk thuis in het omgevingsplan. Artikel 2.4 bepaalt immers:

“De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente één omgevingsplan vast waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen.”

en artikel 4.2, lid 1:

“Het omgevingsplan bevat voor het gehele grondgebied van de gemeente in ieder geval de regels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.”

Artikel 2.7, lid 1 van de Omgevingswet bepaalt ook:

“Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen waarin regels over de fysieke leefomgeving alleen in het omgevingsplan, de waterschapsverordening of de omgevingsverordening mogen worden opgenomen.”

Die amvb is het Omgevingsbesluit. En dat bepaalt in artikel 2.1, lid 1:

“Onverminderd het tweede lid worden in ieder geval regels over activiteiten die onderdelen van de fysieke leefomgeving wijzigen als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, onder a, van de wet alleen in het omgevingsplan opgenomen.”

Oftewel : de situatie dat regels over de fysieke leefomgeving in afzonderlijke (los van het omgevingsplan staande) verordeningen zijn opgenomen, is in principe in strijd met de Omgevingswet.

Ook hier wordt echter voorzien in een overgangsfase. Zo bepaalt artikel 22.4 van de Omgevingswet:

“Aan de verplichting tot vaststelling van een omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4, wordt uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip voldaan. Tot dat tijdstip zijn artikel 122 van de Gemeentewet en de artikelen 28 en 34, eerste lid, tweede zin, van de Wet algemene regels herindeling niet van toepassing. Vanaf dat tijdstip worden regels over de fysieke leefomgeving waarvoor dat op grond van artikel 2.7, eerste lid, is bepaald, alleen nog in het omgevingsplan opgenomen.”

De crux zit hem hier in het genoemde artikel 122 van de Gemeentewet. Dat bepaalt:

“De bepalingen van gemeentelijke verordeningen in wier onderwerp door een wet, een algemene maatregel van bestuur of een provinciale verordening wordt voorzien, zijn van rechtswege vervallen.”

Zonder artikel 22.4 van de Omgevingswet zouden de verordeningen, zoals de APV, ligplaatsverordening en bomenverordening, dus van rechtswege komen te vervallen door de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Althans, voor zover die verordeningen voorzien in een onderwerp (de fysieke leefomgeving) waarin de Omgevingswet voorziet. Artikel 22.4 van de Omgevingswet sluit de werking van artikel 122 van de Gemeentewet uit tot het einde van de transitiefase (waarschijnlijk 2029).

Dat betekent dat die verordeningen blijven gelden.

Deze verordeningen worden overigens geen onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Ze kunnen tot uiterlijk 2029 een zelfstandig leven als verordening blijven leiden. Maar het is natuurlijk de bedoeling dat de gemeentes de bepalingen in deze verordeningen die over de fysieke leefomgeving gaan, vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet in toenemende mate aan het nieuwe deel van het omgevingsplan gaan toevoegen.

Einde tijdelijk deel omgevingsplan

Aan alles moet een einde komen, en dus ook aan het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Vooralsnog gaat men ervan uit dat dat in 2029 het geval gaat zijn.

Artikel 22.6, lid 3 van de Omgevingswet bepaalt dan ook:

“Uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip zijn alle regels van het omgevingsplan opgenomen in het niet-tijdelijke deel van dat plan.”

Vragen en advies

Hebt u vragen over de nieuwe Omgevingswet? Neem dan contact met ons op:

Contact

Wij overleggen graag met u, praten graag over de ins and outs van uw situatie en geven u graag advies. Voor een kennismaking of eerste gesprek brengen wij geen kosten in rekening.