ALGEMEEN – Holleeder en de zorgen van Sander Janssen

HolleederZijn ‘appèlschriftuur’ hebben we niet gelezen, maar volgens het AD heeft Sander Janssen, de advocaat van Willem Holleeder, daarin hard uitgehaald naar de rechterlijke macht. Zo zou Janssen hebben gezegd: “Rechters baseren hun vonnis steeds vaker vooral op hun overtuiging en zoeken daar het bewijs bíj.” Nou hebben wij niet zoveel met strafrecht. Maar toch herkennen de bestuursrechtjuristen onder ons wel iets in de opmerking van Janssen. Het door Janssen gesignaleerde probleem beperkt zich kennelijk niet tot het strafrecht.

Citaten van Janssen

Eerst nog enkele citaten uit het artikel in het AD:

“Wat de verdediging aanvoert, lijkt er maar weinig toe te doen.”

“Steeds vaker ontstaat de indruk dat de rechter zijn of haar visie op de zaak tot uitgangspunt neemt bij de beoordeling. Die visie is vroeg in de procedure al vergaand uitgekristalliseerd, nog voordat de verdachte door de rechtbank gehoord is of de verdediging aan het woord is gekomen.”

“Zo heeft het oordeel van de rechters zich al ‘onwrikbaar ontwikkeld’ op basis van het materiaal dat politie en justitie hebben aangeleverd.‘Verdachten hebben de indruk dat de rechter meent echt wel te weten hoe het zit en zich maar in beperkte mate interesseert voor informatie, dossierstukken of verklaringen die op een andersluidende gang van zaken duiden’ “

Strafrecht en bestuursrecht

Janssen heeft het verder over het strafklimaat in Nederland en de gevoeligheid daarvoor bij de rechterlijke macht. Wij laten ons daar verder niet over uit. Want, zoals gezegd, we hebben niks met strafrecht.

Maar de citaten hierboven kunnen breder worden getrokken dan het strafrecht. En dan met name naar het bestuursrecht. Een tak van (juridische) sport waar ook sprake is van tegenover elkaar staande burger en overheid.

Nieuwe zaaksbehandeling

Of ze formeel onder het predikaat ‘Nieuwe zaaksbehandeling‘ valt, laten we in het midden. Maar wat ons de laatste tijd opvalt aan de zaaksbehandeling door de bestuursrechter, is dat hij de regie van de zitting geheel naar zich heeft toegetrokken. De rechtbanken gaan daar zelfs nog verder in dan de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State.

Bij beide instanties geldt sinds enkele jaren dat van partijen niet langer wordt verwacht dat zij pleitaantekeningen meebrengen naar de zitting. In de uitnodigingen voor de rechtszitting bij de Raad van State wordt dat ook met zoveel woorden benadrukt: Ga ervan uit dat wij het dossier hebben bestudeerd. De zitting wordt enkel gebruikt voor het beantwoorden van vragen van de staatsraden. Of woorden van die strekking.

Dat was voorheen anders. Tot enige jaren geleden werd partijen steevast een eerste woord of inleiding gegund. Pleitaantekeningen werden voorgedragen. En vervolgens ontspon zich een discussie. Partijen hadden zo gelegenheid om zich te laten horen en hun ‘day in court’ te genieten. Uiterst belangrijke zaken voor het rechtvaardigheidsgevoel.

Maar kennelijk raakten de rechters verveeld door het gestotter en gehakkel van de pleitende partijen. Want ze zijn ermee gestopt. Er wordt niet meer gepleit bij de bestuursrechter. Er worden nog slechts vragen gesteld.

Het komt ook steeds vaker voor dat bestuursrechters door partijen meegebrachte advocaten, gemachtigden en adviseurs in het geheel niet meer aan het woord laten. Althans, wanneer zij de ‘input’ van dezen niet nodig menen te hebben voor het antwoord op hun voorbereide vragen, laten de rechters deze duur betaalde lieden niet meer aan bod komen.

Het enige dat er nog toe doet op zitting bij de bestuursrechter, zijn de ‘open eindjes’ die de bestuursrechter nog had na het (thuis) voorbereiden van de zaak.

Kritiek van Janssen geldt ook voor het bestuursrecht

En daarmee lijkt de gang van zaken bij de bestuursrechter veel op de gang van zaken die Janssen in de zaak Holleeder schetst ten aanzien van de strafrechter:

  • wat partijen aanvoeren op zitting doet er niet toe
  • bij de rechter wordt al vroeg (bij de voorbereiding op de zaak, veelal thuis) een visie op de zaak ontwikkeld
  • die visie wordt uitgangspunt bij de beoordeling van de zaak
  • die visie is relatief onwrikbaar op het moment dat partijen hun ‘day in court’ hebben
  • dat uit zich in een beperkte interesse van de (bestuurs)rechter voor hetgeen partijen op zitting aanvoeren.

Is dat erg?

Een rechtgeaarde jurist gruwt hier natuurlijk van. Een beetje rechtszaak moet worden afgekloven, binnenstebuiten gekeerd en in drie instanties worden doorgezaagd. Maar ja, we hebben ook nog te maken met economie. Efficiency, voortgang, snelle rechtszekerheid en duidelijkheid en het volgende dossier op de stapel die de rechter op zijn bureau heeft liggen.

Dus zullen we hier wel (weer) te maken hebben met een soort van slingerbeweging tussen recht en maatschappelijk humeur (zoals de wens tot zwaarder en sneller straffen en/of een economische afhandeling van bestuurszaken). We zijn thans doorgeschoten richting ‘humeur’. En het recht lijdt daaronder, zoals Janssen terecht stelt voor zover het het strafrecht betreft. Het is goed dat hij dat aanvoert. Want het wordt tijd dat de slingerbeweging weer terugvoert richting recht. Partijen hebben recht op de mogelijkheid om zich te uiten tijdens hun ‘day in court’. Niet omdat dat een abstract principe is, maar omdat de perceptie van rechtvaardigheid juist zo concreet is. Zo concreet wordt ervaren.

Morrelen aan procedures is morrelen aan rechtvaardigheidsperceptie. En geen perceptie komt zo heftig bij de mens binnen als die van rechtvaardigheid. Dat geldt in het strafrecht. Maar ook in het bestuursrecht.

Vragen en advies

Hebt u vragen over het bestuursrecht? Neem dan contact met ons op:

Contact

Wij overleggen graag met u, praten graag over de ins and outs van uw situatie en geven u graag advies. Voor een kennismaking of eerste gesprek brengen wij geen kosten in rekening.