ALGEMEEN – Bewijs, bewijs en nog eens bewijs!

bewijsDe laatste tijd kom ik regelmatig in aanraking met razend interessante juridische kwesties, zij het vanaf de zijlijn dan wel vanaf de overkant. Ik zie ze echter allemaal verzanden in juridisch gewauwel of betweterij. Twee beruchte valkuilen. Bij de eerste is er een jurist in the lead die a la de man met de hamer in elk probleem een spijker ziet. Bij de laatste is men dermate overtuigd van het eigen gelijk, dat men iedere bevraging ziet als een grove heiligschennis. In beide gevallen gaat het ten koste van aandacht voor een van de belangrijkste facetten van de rechtspraktijk: het bewijs.

Geleerd gewauwel

Net als bij iedere andere professie speelt ook in de juristerij dat men problemen benadert vanuit het eigen vakgebied. Het is het bekende probleem of ‘fallacy’ van de man met de hamer die in alle problemen een spijker ziet. Het leidt over het algemeen tot allerlei bochten en omleidingen om zaken maar in juridische categorieën en banen te leiden, om uiteindelijk tot een halfbakken standpunt te komen.

Het is op deze manier dat het fenomeen ‘juridische waarheid’ is ontstaan. Zo kan ik me herinneren ooit een boek te hebben gelezen waarin mensen werden geïnterviewd die betrokken waren in rechtszaken die onder juristen ‘wereldberoemd’ zijn geworden. Veel van hen waren zich helemaal niet bewust van het feit dat hun zaak zo bekend was in de juridische wereld. Sterker, een groot aantal bleek geeneens te weten dat hun zaak het ooit tot de Hoge Raad had geschopt.

Het gaat bij dit soort zaken veelal om typisch juridische kwesties als ‘de leer van de formele rechtskracht’, ‘de taakverdeling tussen de civiele en de administratieve rechter’ of de ‘verschoonbaarheid van termijnoverschrijdingen’. Het zijn zaken die belangrijk zijn omdat juristen ze belangrijk maken. En ze maken ze belangrijk door er ellenlange stukken over te publiceren. Zoals ze in de middeleeuwen ooit omvangrijke werken schreven over de vraag hoeveel engelen er passen op een speldenknop.

Zo hoorde ik onlangs een geleerde een pleidooi afsteken over de bezwaar- en beroepstermijn van zes weken in het bestuursrecht. Was die termijn niet al te hard? En ware het niet te overwegen om in geval van termijnoverschrijdingen van niet langer dan een week je als overheid of rechter soepel op te stellen en het bezwaar of beroep toch in behandeling te nemen? Je hoort de (wetgevings)juristen al zuchten: hoe dit nu weer in hanteerbare wetstekst om te zetten? Wordt dit een 6 + 1-termijn? Hoe moeten we die ene week gaan noemen? Welke handvatten geven we de praktijk mee? Hoe onderbouwen we dit wetenschappelijk? Kan dit wel zomaar allemaal? Et cetera. Waarna iemand riep: moeten we er dan niet gewoon een bezwaar- en beroepstermijn van 7 weken van maken?

Wel, dat dus. Een probleem als een spijker benaderen omdat je een juridische hamer hebt. En dat kom je dus ook veel tegen in de rechtspraktijk: juridisch doorwrochte stukken die geen enkele relatie hebben met de werkelijkheid en met de voorliggende kwestie. Verwijzen naar jurisprudentie om het verwijzen naar jurisprudentie. Waarbij uit het oog wordt verloren dat eerst de gestelde feiten maar eens bewezen moeten worden. En dat kom ik in de praktijk dan ook veel tegen: omvangrijke conclusies en beroepschriften met uitgebreide notenapparaten maar zonder bewijsstukken. Met als gevolg dat de zaak onderuit gaat.

Het Grote Eigen Gelijk

Een ander probleem, of ‘fallacy’, is die van het Grote Eigen Gelijk. Het blijkt ontzettend moeilijk te zijn om als partij in rechtszaken een onafhankelijke kijk op de zaken te bewaren. Een partij bij een rechtszaak is veelal een klein clubje al dan niet direct betrokken mensen. En die hebben de neiging om elkaar te bevestigen in elkaars gelijk, om verontwaardiging over de wederpartij te delen en om het eigen standpunt zo veel mogelijk op te blazen. Veelal aangevuurd door het vakmanschap van de eigen jurist, die is opgeleid in het zo vakkundig oppoetsen van het eigen standpunt. Gevolg: men gaat steeds meer geloven in het eigen standpunt.

En dat leidt tot blinde vlekken: ‘Groupthink’. Want wanneer men zo overtuigd is van het eigen gelijk, heeft dat de neiging om te verworden tot een soort van geloofsleer. Een ‘religie van het Eigen Gelijk’. En gelovigen hebben over het algemeen niet zoveel op met bewijsvragen. Aan bewijskwesties zijn zij immers allang voorbij. Alleen al de gedachte het Eigen Gelijk te moeten bewijzen is al te gek voor woorden. Heiligschennis! Wie heeft er nu bewijs nodig voor wat zo overduidelijk waar is?! De rechter toch al zeker niet, dat is immers een redelijk en wijs mens!

En zo zie je vaak clubjes mensen heel zelfverzekerd de rechtszaak ingaan en volkomen verbouwereerd weer naar buiten komen. De rechter vroeg naar bewijs…

Bewijs, bewijs, bewijs

Naarmate ik langer werk in dit vak, worden mijn juridische stukken korter en mijn bewijzen omvangrijker. En daarbij waak ik ervoor om zomaar bewijsstukken over de schutting te gooien. De rechter, commissie of andere lezer wordt keurig aan het handje meegevoerd door de bewijsstukken. Met citaten uit stukken, verwijzingen naar paginanummers, de relatie tot de juridische thematiek en – vooral – een toelichting op de bedoeling. En daarbij laat ik niks terzijde omdat het ‘voor zich’ zou spreken. Want hoezeer ik JC ook respecteerde, met zijn uitspraak ‘da’s logisch’ heb ik helemaal niks.

Vragen en advies

Hebt u vragen over het recht? Neem dan contact met ons op:

Contact

Wij overleggen graag met u, praten graag over de ins and outs van uw situatie en geven u graag advies. Voor een kennismaking of eerste gesprek brengen wij geen kosten in rekening.

Willem Brakenhoff