OMGEVINGSRECHT – Appingedam, PDV-beleid en de Dienstenrichtlijn

Appingedam‘PDV’ staat voor ‘perifere detailhandelsvestiging’. PDV-beleid heeft betrekking op planologisch overheidsbeleid dienaangaande. Dat beleid ziet erop toe dat gewone detailhandelszaken zich niet vestigen op stedelijke randlocaties. Zulks ter bescherming van de detailhandelsstructuur in binnensteden. In de inmiddels beroemde Appingedam-zaak wilde een detailhandelaar zich desondanks vestigen op zo’n randlocatie. Hij stelde daarom beroep in tegen een bestemmingsplan dat PDV-beleid vastlegt. Inmiddels is in die kwestie, na een zeer lange procedure, einduitspraak gedaan. We kijken in deze blog met praktische ogen naar die uitspraak.

De zaak in het kort

De gemeente Appingedam heeft in 2013 het bestemmingsplan ‘Stad Appingedam’ vastgesteld. In dat plan is PDV-beleid opgenomen. Dat ziet er als volgt uit in de planregels:

“De voor “Detailhandel-2″ aangewezen gronden zijn bestemd voor (…) volumineuze detailhandel (…)”

In het bestemmingsplan wordt onder ‘volumineuze detailhandel’ verstaan: “detailhandel die qua volumineuze aard van de goederen, gevaar en hinder of dagelijkse bevoorrading niet meer goed inpasbaar is in de bestaande winkelcentra, waaronder onder andere worden begrepen:
– detailhandel in brandbare of explosiegevaarlijke stoffen;
– detailhandel in auto’s, boten, caravans en tenten, keukens, badkamers, meubelen, bouwmaterialen, landbouwwerktuigen, tuincentra, ruitersportartikelen, fietsen en autoaccessoires”.

De regeling geldt ten aanzien van een randlocatie in Appingedam (‘het Woonplein‘).

Bristol is een detailhandelaar die schoenen en kleding verkoopt. Dat is geen volumineuze detailhandel. Het is ‘gewone’ detailhandel die de gemeente in het stadscentrum wil hebben. En niet op een randlocatie. Toch wil Bristol zich vestigen op het Woonplein. Ze stelt daarom beroep in tegen het bestemmingsplan dat dat verbiedt (of – meer precies – deed de vastgoedbelegger die een Bristol wilde vestigen dat).

Bristol meent dat het PDV-beleid in strijd met de Europese Dienstenrichtlijn is. Die richtlijn gaat uit van een recht op vrije vestiging.

De zaak heeft dan ook Europeesrechtelijke aspecten hetgeen heeft geleid tot uiteenlopende (tussen)uitspraken en een zeer lange procedure (het bestemmingsplan werd op 19 juni 2013 vastgesteld. De einduitspraak is van 24 juli 2019).

Uitspraken

In de Appingedam-zaak bestaan dus meerdere uitspraken. We noemen de belangrijkste:

  • de verwijzingsuitspraak van 13 januari 2016 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (‘ABRvS’) waarbij prejudiciële vragen worden gesteld aan het Hof van Justitie van de EU (‘HvJEU’)
  • het arrest van het HvJEU van 30 januari 2018 waarin de vragen van de ABRvS worden beantwoord
  • de tussenuitspraak van de ABRvS van 20 juni 2018
  • de einduitspraak van de ABRvS van 24 juli 2019

Over met name het arrest van het HvJEG en de tussenuitspraak van de ABRvS van 20 juni 2018 is inmiddels al veel gezegd en geschreven. We gaan daar hier dan ook niet uitgebreid op in. We richten ons in deze blog vooral op de einduitspraak van 24 juli 2019.

Toch moeten we voor een goed begrip van de kwestie wel enkele dingen zeggen over de tussenuitspraak van 20 juni 2018.

PDV-beleid en de Dienstenrichtlijn

De tussenuitspraak van 20 juni 2018 van de ABRvS volgt op het arrest van het HvJEG waarin prejudiciële vragen van de ABRvS werden beantwoord. Die vragen gingen over de kwestie of het PDV-beleid in casu in strijd is met de Europese Dienstenrichtlijn. Kort gezegd werd het volgende overwogen door HvJEG en ABRvS:

  • een activiteit bestaande uit detailhandel in goederen is een ‘dienst’ in de zin van de Dienstenrichtlijn (de richtlijn is dus van toepassing op de zaak)
  • het principe van de vrijheid van vestiging van dienstverrichters (dat door de richtlijn is vastgelegd) geldt ook als alle aspecten van een situatie zich binnen één lidstaat afspelen

en, voor deze blog de belangrijkste overweging:

  • de Dienstenrichtlijn verbiedt PDV-beleid niet mits het aan alle voorwaarden van artikel 15, lid 3 van de richtlijn voldoet. Die voorwaarden zijn:

1- discriminatieverbod: er mag geen sprake zijn van discriminatie
2- noodzakelijkheid: het PDV-beleid moet noodzakelijk zijn, d.w.z. het is gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang
3- evenredigheid: het PDV-beleid moet evenredig zijn, d.w.z.
a) het beleid moet geschikt zijn om het nagestreefde doel te bereiken, en
b) het beleid gaat niet verder dan nodig is om dat doel te bereiken, en dat doel kan niet met andere, minder beperkende maatregelen worden bereikt.

De partijen waren het er over eens dat er in casu geen sprake was van discriminatie. Aan het discriminatieverbod wordt in de uitspraken dan ook niet toegekomen.

De ABRvS oordeelde in de tussenuitspraak van 20 juni 2018 tevens dat aan de voorwaarde van noodzakelijkheid was voldaan. De ABRvS overwoog dat de gemeente Appingedam terecht heeft gemeend dat het behoud van de leefbaarheid van het stadscentrum en het voorkomen van leegstand in binnenstedelijk gebied, noodzakelijk zijn voor de bescherming van het stedelijk milieu en een dwingende reden van algemeen belang vormen die branchering in het perifere winkelgebied rechtvaardigt.

De ABRvS meende echter dat vooralsnog niet was gebleken dat werd voldaan aan het evenredigheidscriterium.

Evenredigheidscriterium

In de tussenuitspraak van 20 juni 2018 overwoog de ABRvS het volgende omtrent het evenredigheidscriterium:

  • voor het oordeel dat een eis (het PDV-beleid) geschikt is om het nagestreefde doel (bescherming van het stedelijke milieu) te bereiken, is onder meer vereist dat het doel coherent en systematisch wordt nagestreefd (later in de procedure ook wel de ‘hypocrisietest‘ genoemd)
  • het is aan de gemeente Appingedam om de ingenomen stelling over de effectiviteit van de maatregel te onderbouwen aan de hand van een analyse met specifieke gegevens.

Volgens de ABRvS was de gemeente Appingedam in dat laatste niet geslaagd. De gemeente had zich namelijk enkel op algemene ervaringsregels beroepen.

De ABRvS geeft hierbij aan wat de gemeente Appingedam bijvoorbeeld wel had kunnen (behoren te) doen:

  • de resultaten van onderzoek naar de effectiviteit van ruimtelijk detailhandelsbeleid op landelijk, provinciaal of lokaal niveau, of gegevens ontleend aan koopstromenonderzoek, voor zover deze onderzoeken toepasbaar zijn op de specifieke situatie in Appingedam, in ogenschouw nemen
  • daarbij rekening houden met beschikbare (onderzoeks)gegevens over de effecten van detailhandelsbeleid in krimpregio’s, zoals de regio waarin Appingedam is gelegen, en − indien voorhanden – meer in het bijzonder de effecten van branchering in dergelijke regio’s.

De gemeente Appingedam had dit echter nagelaten. En aldus ontbrak een analyse van de geschiktheid van de door de gemeente genomen maatregel en ontbraken specifieke gegevens ter onderbouwing van haar betoog over de geschiktheid van de getroffen maatregel.

Onder deze omstandigheden kon de ABRvS evenmin beoordelen of de gemeente redelijkerwijs heeft kunnen concluderen dat de opgenomen brancheringsregeling (het PDV-beleid) niet verder gaat dan nodig is om het beoogde doel te bereiken en dat doel niet met andere, minder beperkende maatregelen kan worden bereikt.

De ABRvS oordeelde daarom dat de gemeente Appingedam haar huiswerk op dit punt moest overdoen. Hetgeen de gemeente vervolgens heeft gedaan, waarna de ABRvS einduitspraak kon doen.

Nieuw onderzoek door de gemeente Appingedam

Handig voor de praktijk is om te weten hoe de gemeente Appingedam haar huiswerk heeft verricht. Daarover het volgende:

Uit de einduitspraak van de ABRvS van 24 juli 2019 heeft de gemeente Appingedam het rapport “Appingedam, nadere motivering brancheringsbeperking bestemmingsplan Stad Appingedam” laten opstellen door Rho Adviseurs (in samenwerking met Bureau Stedelijke Planning en Locatus).

Het rapport wordt door de ABRvS als volgt omschreven:

“In het rapport wordt eerst ingegaan op de actuele situatie in Appingedam en Delfzijl. Hierbij zijn de vigerende beleidskaders het vertrekpunt (hoofdstuk 2). Op basis van gegevens uit het Koopstromenonderzoek provincie Groningen (2017) wordt het actuele functioneren van het winkelaanbod in Appingedam (en Delfzijl) onderzocht. Ook is aandacht voor de bevolkingsprognose en de gevolgen voor de behoefte aan winkelmeters. Dit geeft volgens het rapport inzicht in de kwetsbaarheid van de totale detailhandelsstructuur in Appingedam (en Delfzijl) in het algemeen én in de kwetsbaarheid van het centrum van Appingedam in het bijzonder.

Vervolgens wordt ingegaan op het evenredigheidsvraagstuk (hoofdstuk 3 en 4). Hiertoe worden twee onderzoeksvragen beantwoord:
1. is de getroffen maatregel geschikt om het beoogde doel te bereiken?
2. is de maatregel de minst beperkende maatregel waarmee het doel kon worden bereikt?
In het kader van de beantwoording van de eerste vraag worden in hoofdstuk 3 de volgende analyses uitgevoerd:

– Eerst wordt ingegaan op de vraag wat de vitaliteit van centrumgebieden/binnensteden bepaalt dan wel hoe de vitaliteit van de binnenstad kan worden gemeten en getoetst. Hierbij wordt onderzocht wat de relevante parameters zijn die laten zien in hoeverre een centrum/binnenstad vitaal is en goed functioneert. Hiertoe is een analyse uitgevoerd van onderzoek dat is uitgevoerd naar het functioneren van binnensteden en bovenlokale winkelgebieden. In de analyse wordt onderzocht welke parameters het functioneren beïnvloeden.

– Vervolgens wordt op basis van een analyse van uitgevoerde koopstroomonderzoeken, een analyse van de opbouw en de ontwikkeling van het winkelaanbod, een vergelijking van ontwikkelingen in het winkelaanbod in Nederland en België en een analyse van passanttellingen onderzocht in hoeverre de vestiging van mode & luxe (en dagelijkse goederen) op het Woonplein dan wel buiten de binnenstad, een negatief effect heeft op het functioneren en de vitaliteit van de winkelgebieden in binnensteden/centrumgebieden én in hoeverre het op het Woonplein vestigen van winkels in dagelijkse goederen (met name supermarkten) het functioneren van de buurt-/wijkcentra aantast (waardoor inwoners niet meer op aanvaardbare dan wel de kortst mogelijke afstand hun boodschappen kunnen blijven doen).

Op basis van deze analyses wordt de vraag beantwoord of de getroffen maatregel (branchering op het Woonplein, waarbij winkels in de branchegroepen mode en luxe artikelen én de branchegroep dagelijkse goederen zijn uitgesloten) geschikt is om het beoogde doel te bereiken: het voorkomen van het ongewenst aantasten van het functioneren en de vitaliteit van de totale winkelstructuur in het algemeen en het centrumgebied/de binnenstad in Appingedam en het Woonplein als volumineuze detailhandelslocatie in het bijzonder.

Om de tweede vraag te beantwoorden wordt in hoofdstuk 4 onderzocht wat het door de gemeente tot nu toe gevoerde overige beleid is geweest en welke maatregelen tot dusver zijn genomen. Vervolgens is verkend welke andere maatregelen ook mogelijk zouden zijn om het functioneren en de vitaliteit van het centrum te ondersteunen en hoe werkzaam deze zijn in de situatie van Appingedam.

Daarna is onderzocht of de mogelijke maatregelen die nog niet zijn uitgevoerd eenzelfde effect hebben op de vitaliteit van het centrumgebied/de binnenstad als de branchebeperking in combinatie met de reeds uitgevoerde maatregelen.”

De einduitspraak van de ABRvS van 24 juli 2019

We gaan hier niet op alle overwegingen van de ABRvS in. We noemen enkel de belangrijkste. Deze overwegingen gaan alle over het enige nog openstaande punt in de zaak. Namelijk de discussie over het evenredigheidscriterium. We noemden dat hierboven al, maar herhalen het hier nog eens:

“3- evenredigheid: het PDV-beleid moet evenredig zijn, d.w.z.
a) het beleid moet geschikt zijn om het nagestreefde doel te bereiken, en
b) het beleid gaat niet verder dan nodig is om dat doel te bereiken, en dat doel kan niet met andere, minder beperkende maatregelen worden bereikt.”

De ABRvS overweegt het volgende over de criteria 3.a) en 3.b):

Evenredigheidscriterium I: Geschiktheid (3.a)

De ABRvS concretiseert hier nog eens dat met betrekking tot deze eis twee stappen moeten worden genomen door de gemeente:

Stap 1: resultaten van onderzoek naar de effectiviteit van ruimtelijk detailhandelsbeleid op landelijk, provinciaal of lokaal niveau, of gegevens ontleend aan koopstromenonderzoek in ogenschouw nemen

Stap 2: beoordelen in hoeverre deze onderzoeken toepasbaar zijn op de specifieke situatie in Appingedam.

De ABRvS overwoog het volgende over deze stappen:

Stap 1: Effectiviteit van ruimtelijk detailhandelsbeleid in het algemeen

In het Rho-rapport wordt met betrekking tot deze stap verwezen naar enkele rapporten en (theoretische) aannames, zoals:

  • de zg. wet van Hotelling (die stelt dat winkels hun marktgebied en daarmee hun omzet vergroten door zich centraal in het marktgebied te vestigen)
  • een analyse van retaildata van Locatus uit 2018 over het aandeel winkels en m2 winkelvloeroppervlak (wvo) van alle winkelgebieden in kernen met meer dan 3.500 inwoners in Nederland (waaruit wordt geconcludeerd dat de functie en het verzorgingsgebied van een centrumgebied samenhangen met de (relatieve) omvang van het winkelaanbod in de branchegroep mode & luxe)
  • een analyse van de ontwikkeling van het aantal passanten en het aandeel winkels in de branchegroep mode & luxe in 100 centrale winkelgebieden in Nederland waarvoor passantentellingen beschikbaar zijn over de periode 2005-2018 (waaruit wordt geconcludeerd dat de afname van het aandeel van de branchegroep mode & luxe in de omvang van het winkelaanbod gemiddeld genomen leidt tot een afname van het aantal passanten)
  • een analyse van gegevens over centrumgebieden in kernen met een omvang van 10.000 tot 20.000 inwoners in het Koopstromenonderzoek Randstad 2016 (waaruit wordt geconcludeerd dat de aanwezigheid van mode & luxe buiten het centrum negatieve gevolgen heeft voor het functioneren van winkels in mode & luxe in het centrumgebied)
  • een analyse van het leegstandsrisico volgens de zogeheten Retail Risk Index van Locatus in kernwinkelgebied van plaatsen met een omvang van 10.000 tot 30.000 inwoners (waaruit wordt geconcludeerd dat een groeiend winkelaanbod in centrumbranches buiten de centrale en ondersteunende winkelgebieden resulteert in een hoger risicoprofiel van (winkel)panden in het centrale winkelgebied)
  • een analyse van het aantal panden met een Retail Risk Index boven de 110 (met een hoog of zeer hoog risico) in relatie tot de verandering van het aandeel van de branchegroep mode en luxe in 89 centrumgebieden in de periode 2005-2018 (waaruit wordt geconcludeerd dat de afname van het aandeel van de branchegroep mode & luxe in het centrumgebied een indicator is voor de kans op leegstand in dat gebied)
  • het Koopstromenonderzoek Randstad 2016 (waaruit geconcludeerd wordt dat naarmate mode & luxe in centrumgebieden beter vertegenwoordigd is, consumenten het winkelaanbod hoger waarderen, het winkelgebied frequenter bezoeken en hun bezoekduur langer is)
  • een analyse van de Locatus bestanden van Nederland en België (waaruit geconcludeerd wordt dat niet alleen het aanbod in de branchegroep mode & luxe in de binnensteden in België kleiner is dan in Nederland, maar ook de omvang van het totale winkelaanbod in centrumgebieden/binnensteden is in België – gemiddeld meer dan 40% – kleiner dan in Nederland)
  • passantenonderzoek van DTNP (waaruit wordt geconcludeerd dat supermarkten een cruciale publiekstrekker zijn voor centrumgebieden)

De ABRvS concludeert vervolgens dat de gemeente Appingedam door deze overgelegde gegevens over de effectiviteit van branchering – die mode & luxe in de periferie uitsluit − als onderdeel van ruimtelijk detailhandelsbeleid, een analyse gebaseerd op gegevens heeft gegeven, op basis waarvan zij in redelijkheid de conclusie heeft getrokken dat branchering in het algemeen effectief is ter voorkoming van leegstand en tot behoud van leefbaarheid in het centrum.

Kortom, de gemeente Appingedam was geslaagd voor stap 1.

Dan stap 2.

Stap 2: Effectiviteit van de branchering in de situatie Appingedam

Met betrekking tot deze stap blijken uit de uitspraak een aantal feiten die specifiek zijn voor Appingedam:

  • het Woonplein vormt feitelijk de verbinding c.q. het geografisch centrum van de kernen Appingedam en Delfzijl samen
  • meer dan de helft van de leegstand in Appingedam is in het centrum gesitueerd. Vergeleken met vergelijkbare centra (op basis van inwonertal) wordt geconcludeerd dat de leegstand fors boven het gemiddelde ligt. In Appingedam staat meer dan een kwart van de panden in het centrum leeg, in de provincie Groningen ligt het leegstandspercentage van verkooppunten in centra gemiddeld op 10%
  • in Appingedam is het winkelaanbod relatief groot voor de gerealiseerde omzet
  • de Eemsdelta (waaronder Appingedam en Delfzijl) wordt aangemerkt als krimpregio
  • de binnenstad van Appingedam (en DelfzijI) is kwetsbaar en de vitaliteit staat onder druk
  • door de geringe omvang van het verzorgingsgebied ligt Appingedam bijna op de grens van een boodschappengebied (vooral lokaal) en een bovenlokaal winkelgebied waar ook tot op zekere hoogte recreatief gewinkeld wordt
  • consumentrekkers Action, Albert Heijn, Aldi en Coop zijn gesitueerd aan de rand van het historische centrum van Appingedam. Combinatiebezoek tussen deze consumenttrekkers en het overige winkelaanbod is volgens Rho aangetoond
  • in reguliere winkelgebieden ligt de huur (aanzienlijk) hoger dan op PDV (Perifere Detailhandels Vestiging)-locaties. Voor de casus Appingedam is volgens het Rho-rapport over het geheel sprake van een lager huurprijsniveau, maar de verhouding in huurprijsniveaus tussen typen winkelgebieden is vergelijkbaar
  • als de branchebeperking op het Woonplein wordt losgelaten, zijn in principe alle soorten detailhandel mogelijk in het winkelgebied
  • wanneer er geen branchebeperking is op het Woonplein, zullen zich hier winkels in de branchegroepen dagelijks en mode & luxe gaan vestigen. Het betreft winkels die voor hun functioneren niet afhankelijk zijn van andere winkels (zoals Bristol). Dit zal rechtstreeks effect hebben op winkels die voor hun functioneren wel afhankelijk zijn van andere winkels
  • voor Appingedam geldt specifiek dat, omdat drie van de vier supermarkten tevens bronpunten vormen voor het centrumgebied, het wegtrekken van supermarkten uit een boodschappengebied ook gevolgen heeft voor de binnenstad/het centrum
  • de specifieke kwaliteiten van het Woonplein ten aanzien van bereikbaarheid, parkeren en de pandindeling en omvang én de centrale ligging tussen Delfzijl en Appingedam maken dat het (op basis van een al zeer lang toegepaste economische wetmatigheid) zeer waarschijnlijk is dat de benoemde effecten zullen optreden

Bristol (de appellant) heeft nog eigen onderzoek verricht naar eventuele verhuismotieven van winkeliers in het centrum van Appingedam. Maar dat mocht niet baten. De ABRvS sloot zich ter zake aan bij de weerlegging van die rapporten door de gemeente.

Bristol verwees ook naar een situatie in de centra van Diemen, Muiden en Weesp. Perifere vestiging van gewone detailhandel zou daar niet afdoen aan de kwaliteit van de stadscentra. Maar ook dat mocht niet baten. Ook hier sluit de ABRvS zich aan bij de weerlegging door de gemeente: de voorbeelden Diemen, Muiden en Weesp zijn niet representatief voor de situatie in Appingedam.

De ABRvS oordeelt dan ook dat de gemeente Appingedam ook is geslaagd voor stap 2.

Evenredigheidscriterium II: Niet verder dan nodig; geen andere, minder beperkende maatregelen (3.b)

Bristol stelt hier dat het niet haar bedoeling is dat het PDV-beleid geheel wordt losgelaten. Volgens haar is het voldoende dat het wordt genuanceerd. Variaties zijn mogelijk. Zo zou de branchering kunnen worden verruimd (meer op perifere locaties toestaan). Of er zou kunnen worden gewerkt met minimum winkeloppervlaktes (bijvoorbeeld 750 – 1000 m2). Of men zou enkel specifieke bedrijven – zoals Bristol – kunnen toelaten.

De ABRvS gaat hier echter niet in mee. Enkel een Bristol toestaan op het Woonplein zou de toets van de hypocrisietest (d.w.z. het criterium dat een maatregel coherent en systematisch moet zijn) niet kunnen doorstaan. Dat geeft immers geen blijk van een coherente en systematische maatregel, zoals de Dienstenrichtlijn vereist. Verder zal een minimum winkeloppervlakte-eis geen soelaas kunnen bieden voor de gevreesde (leegstands)problematiek omdat juist grotere detailhandelaars trekkers zijn voor stadscentra. Gaan zijn weg, dan doet dat af aan de vitaliteit van het stadscentrum.

Ten slotte overweegt de ABRvS:

“Zoals hiervoor al werd vermeld, is in Appingedam sprake van een kwetsbare structuur van het winkelaanbod. Er is sprake van een delicate balans tussen de functie van het centrum van Appingedam als lokaal boodschappengebied en als bovenlokaal winkelgebied waar ook tot op zekere hoogte recreatief gewinkeld wordt. Onder deze omstandigheden acht de Afdeling het aannemelijk dat een brancheringsregeling die ruimte biedt voor grootschaliger reguliere detailhandel op het Woonplein, kan leiden tot het vertrek van of druk op publiekstrekkers in het centrum. De leefbaarheid en vitaliteit van het centrum zou daardoor onder druk komen.

Voorts heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat een bestemmingsregeling die slechts aan één of een klein aantal winkelvestigingen reguliere detailhandel toestaat niet geschikt is, omdat het vereiste van coherent en systematisch handelen hieraan in beginsel in de weg staat.”

Waarna de ABRvS oordeelt dat de gemeente Appingedam is geslaagd voor haar huiswerk. Hetgeen er in jargon op neerkomt dat de rechtsgevolgen van de PDV-bepaling in het bestemmingsplan in stand worden gelaten. Bristol mag zich niet op het Woonplein vestigen.

Situaties elders in Nederland

Betekent dit dat het PDV-beleid in andere regio’s van Nederland eveneens ongenaakbaar is?

Wel, duidelijk is dat het PDV-beleid met deze uitspraak van de ABRvS een stevig fundament heeft gekregen.

Toch is het de vraag of alle PDV-beleid in Nederland de evenredigheidstoets zal doorstaan. Met name stap 2 van het geschiktheidscriterium zal per situatie specifiek moeten worden beoordeeld. Appingedam doorstond die toets. Maar in de hierboven genoemde uitspraken kwam veelvuldig aan de orde dat Appingedam zich in een krimpregio bevindt. En dat de detailhandelssituatie er delicaat is. Bovendien was de perifere detailhandelslocatie – het Woonplein – gelegen tussen de kernen Appingedam en Delfzijl.

PDV-beleid hoort dus maatwerk te zijn. En uit de uitspraken van de ABRvS kan niet worden afgeleid dat het overal in Nederland passend is.

Wordt vervolgd… (want er spelen meer zaken op PDV-gebied)

Vragen en advies

Hebt u vragen over het omgevingsrecht? Neem dan contact met ons op:

Contact

Wij overleggen graag met u, praten graag over de ins and outs van uw situatie en geven u graag advies. Voor een kennismaking of eerste gesprek brengen wij geen kosten in rekening.