11. Privaatrecht – Boek 3 van het BW (2)

Boek 3 van het BW, titels 4 – 10: goederenrecht en overdracht

***

De titels 4 tot en met 10 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) zijn specifiek voor het goederenrecht van belang. We bespreken van deze titels enkel de titels 4 en 5 in het kort. Het vruchtgebruik (titel 8) en pand en hypotheek (titel 9) hebben we in een eerder hoofdstuk al besproken. De andere titels vallen buiten het bestek van onze hoofdstukken.

Titel 4: Verkrijging en verlies van goederen

Goederen zijn alle zaken en vermogensrechten. Titel 4 gaat dan ook over de verkrijging en het verlies van zaken en vermogensrechten.

1. Algemene en bijzondere titel

Goederen kunnen onder algemene en onder bijzondere titel worden verkregen. Verkrijging onder algemene titel is bijvoorbeeld de verkrijging door erfopvolging. Een voorbeeld van verkrijging onder bijzondere titel is de verkrijging door overdracht. In het navolgende zullen we het enkel hebben over de verkrijging door overdracht.

2. Overdracht

Door overdracht gaat een goed (een zaak of vermogensrecht) over van het vermogen van de ene persoon naar het vermogen van de andere persoon.

Het is voor de niet-jurist van belang om dit te beseffen. Niet het sluiten van een (koop)overeenkomst doet het goed overgaan in het vermogen, maar de overdracht doet dat. De (koop)overeenkomst is immers verbintenisrechtelijk van aard. Het geeft de schuldeiser slechts een vorderingsrecht (aanspraak) jegens de schuldenaar. ‘Kopen’ is in die zin niet gelijk aan ‘krijgen’.

In de praktijk gaan koop en overdracht vaak gelijk op. Althans, bij roerende zaken. Bij de koop van onroerende zaken is het onderscheid tussen koop en overdracht veel duidelijker. Dat zullen we hieronder zien.

3. Eigendom, vorderingsrechten en beperkte rechten

Eerder citeerden wij al art. 3:83, lid 1 van het BW: “Eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten zijn overdraagbaar, tenzij de wet of de aard van het recht zich tegen een overdracht verzet.”

Voor de diverse soorten goederen bestaan diverse vereisten voor overdracht.

4. Basis

Art. 3:84, lid 1 van het BW geeft het basisvoorschrift voor de overdracht van goederen: “Voor overdracht van een goed wordt vereist een levering krachtens geldige titel, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken.”

Dus:

  • levering
  • geldige titel
  • beschikkingsbevoegdheid

Levering

Het verschil in de wijze van overdracht van de diverse soorten goederen, schuilt met name in de uiteenlopende wijzen van levering. Dat zullen wij zo dadelijk bespreken.

Geldige titel

Een geldige titel wil in de meeste gevallen zeggen: een geldige overeenkomst. Bijvoorbeeld een koopovereenkomst.

Beschikkingsbevoegdheid

Beschikkingsbevoegdheid wil veelal zeggen dat degene die ‘beschikt’ (bijvoorbeeld ‘verkoopt’) ook mag beschikken (‘mag verkopen’). Die bevoegdheid bestaat bijvoorbeeld niet als de verkoper geen rechthebbende is tot hetgeen hij verkoopt (een dief is beschikkingsonbevoegd met betrekking tot hetgeen hij heeft gestolen). Overigens worden kopers hierbij onder bepaalde voorwaarden beschermd (wij gaan hier verder niet op in).

We bespreken drie soorten goederen voor wat betreft hun wijze van overdracht:

  • onroerende zaken
  • roerende zaken
  • vorderingsrechten

5. Onroerende zaken

Art. 3:89, lid 1 van het BW bepaalt: “De voor overdracht van onroerende zaken vereiste levering geschiedt door een daartoe bestemde, tussen partijen opgemaakte notariële akte, gevolgd door de inschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers.”

Dit artikellid beschrijft enkel de vereiste leveringswijze. Voor de overige overdrachtsvereisten geldt het bepaalde in art. 3:84, lid 1: geldige titel en beschikkingsbevoegdheid.

Voorbeeld:

De overdracht van een huis of woning. Hiervoor zijn vereist:

  • beschikkingsbevoegde: veelal de verkopende eigenaar
  • geldige titel: de koopovereenkomst (vaak ten onrechte ‘voorlopige koopovereenkomst’ genoemd)
  • levering: de voor de notaris opgemaakte overdrachtsakte en de inschrijving daarvan in de openbare registers (bij het Kadaster).

Bij de overdracht van een woning zijn dan ook veelal twee documenten aan de orde:

  • de koopovereenkomst (veelal schriftelijk: zie art. 7:2, lid 1 van het BW)
  • de overdrachtsakte (altijd schriftelijk)

6. Roerende zaken

Art. 3:90, lid 1 van het BW bepaalt: De levering vereist voor de overdracht van roerende zaken, niet-registergoederen, die in de macht van de vervreemder zijn, geschiedt door aan de verkrijger het bezit der zaak te verschaffen.

Ook hier geldt: dit artikellid beschrijft enkel de vereiste leveringswijze. Voor de overige overdrachtsvereisten geldt het bepaalde in art. 3:84, lid 1: geldige titel en beschikkingsbevoegdheid.

Voorbeeld:

De overdracht van een fiets. Hiervoor zijn vereist:

  • beschikkingsbevoegde: veelal de verkopende eigenaar
  • geldige titel: de koopovereenkomst (al dan niet mondeling)
  • levering: afgifte (andere vormen van bezitsverschaffing zijn ook mogelijk)

7. Vorderingsrechten

Art. 3:94, lid 1 van het BW bepaalt: “(…) tegen een of meer bepaalde personen uit te oefenen rechten [worden] geleverd door een daartoe bestemde akte, en mededeling daarvan aan die personen door de vervreemder of verkrijger.

Dit artikel gaat over de ‘vorderingsrechten op naam’. Het gaat hierbij om vorderingsrechten (niet ‘aan toonder’ of ‘aan order’: zie daarvoor art. 3:93) uit hoofde van een verbintenis (overeenkomst, onrechtmatige daad, andere verbintenisbron).

De overdracht van vorderingsrechten op naam wordt ‘cessie’ genoemd. De vervreemder wordt ‘cedent’ genoemd, de verkrijger ‘cessionaris’ en de schuldenaar bij de verbintenis ‘cessus’. De akte waarover het artikel spreekt, wordt ‘akte van cessie’ genoemd.

Voorbeeld:

De verkoop van een ‘openstaande rekening’ (het vorderingsrecht) aan een incassobureau.

Titel 5: Bezit en houderschap

Met betrekking tot goederen (zaken en vermogensrechten) worden drie relaties onderscheiden:

  • rechthebbende (/eigenaar) zijn tot (/van) het goed
  • bezitter zijn van het goed
  • houder zijn van het goed

1. Gradaties van recht

We kunnen deze drie figuren in principe zien als gradaties van recht. Eerder zagen we dat eigendom het meest omvattende recht is dat een persoon op een zaak kan hebben. Met betrekking tot vorderingsrechten spraken wij eveneens over ‘volledig recht’. Dit zijn de sterkste vormen van recht.

‘Houden’ is de zwakste vorm van recht. Houden betekent niets anders dan dat men de feitelijke macht over een goed heeft.

Daartussen zit ‘bezitten ‘.

2. Verband tussen de vormen

De rechtsfiguren houderschap, bezit en recht / eigendom staan in de volgende relatie tot elkaar:

Recht – bezit

Art. 3:119, lid 1 van het BW bepaalt: De bezitter van een goed wordt vermoed rechthebbende te zijn. (Lid 2 van dit artikel bepaalt – vanzelfsprekend – dat dit vermoeden kan wijken als het gaat om registergoederen).

Bezit – houderschap

Art. 3:107, lid 1 van het BW bepaalt: “Bezit is het houden van een goed voor zichzelf. “

Art. 3:109 van het BW bepaalt: “Wie een goed houdt, wordt vermoed dit voor zichzelf te houden.”

We zien dus een opeenvolging van vermoedens die leiden van houderschap tot rechthebbendheid. Het spreekt voor zich dat die vermoedens vaak onderwerp zijn van geschil.

3. Overige opmerkingen

De figuren houderschap, bezit en rechthebbende zijn onder andere aan de orde bij kwesties over beschikkingsbevoegdheid en verjaring.

Voorbeeld:

Een dief wordt door zijn diefstal bezitter van het gestolen goed. Hij houdt dat immers voor zichzelf (art. 3:107, lid 1). Zijn recht is dan ook sterker dan je zou verwachten. Daar staat echter tegenover dat hij in principe niet veel kan met het gestolen goed. Als verkoper van het goed is hij niet beschikkingsbevoegd (hoewel zijn koper onder voorwaarden beschermd wordt tegen akties van de eigenaar). Bovendien geldt de dief als bezitter ‘niet te goeder trouw’ en is hij op grond van art. 3:121, lid 1 van het BW tegenover de rechthebbende verplicht tot afgifte van het gestolene en aansprakelijk voor schade (e.e.a. nog los van de strafrechtelijke consequenties van zijn daad).

Voorbeeld:

Een huurder van een stuk grond is houder daarvan. Hij houdt het stuk grond niet voor zichzelf en is daarom geen bezitter (art. 3:107, lid 1). Hij wordt gedurende zijn houderschap ook geen bezitter, want art. 3:111 van het BW bepaalt o.a.: “Wanneer men heeft aangevangen krachtens een rechtsverhouding voor een ander te houden, gaat men daarmede onder dezelfde titel voort, zolang niet blijkt dat hierin verandering is gebracht (…)” Dit kan van belang zijn bij verjaringskwesties (het verkrijgen van een recht door tijdsverloop). Een bezitter kan na verloop van tijd door verjaring rechten verkrijgen, een houder niet.


Ga naar:
vorige hoofdstuk
volgende hoofdstuk
inhoudsopgave