7. Privaatrecht – Goederenrecht (2)

Goederenrecht: beperkte rechten (erfdienstbaarheid, vruchtgebruik e.a.)

***

Beperkte rechten

In het vorige hoofdstuk bespraken we drie soorten vermogensrechten:

  • eigendom
  • vorderingsrechten
  • beperkte rechten

In dit hoofdstuk gaan we in op de beperkte rechten.

Volledige rechten en beperkte rechten

We kunnen twee categorieën vermogensrechten onderscheiden:

1. volledige rechten

Eigendom en vorderingsrechten zijn ‘volledige’ rechten.

  • eigendom is een absoluut volledig recht
  • vorderingsrechten zijn relatieve volledige rechten

2. beperkte rechten

Dit zijn rechten die zijn afgeleid uit een meer omvattend recht (het ‘moederrecht’). Dat moederrecht kan een volledig recht zijn (eigendom of vorderingsrecht), maar ook een ander beperkt recht.

Soorten beperkte rechten

De wet kent de volgende beperkte rechten:

1. gebruiksrechten

  • vruchtgebruik
  • erfdienstbaarheid
  • erfpacht
  • opstal

2. zekerheidsrechten

  • pand en hypotheek

Beperkte rechten op goederen en beperkte rechten op zaken

Vruchtgebruik, pand en hypotheek kunnen gevestigd worden op goederen. Een pandrecht kan worden gevestigd op roerende goederen. Hypotheek kan worden gevestigd op registergoederen (zie voor het begrip ‘registergoederen’ het volgende hoofdstuk). Om deze reden zijn deze beperkte rechten geregeld in Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’).

Erfdienstbaarheid, erfpacht en opstal kunnen enkel worden gevestigd met betrekking tot (de eigendom van) zaken. Om deze reden zijn deze beperkte rechten geregeld in Boek 5 van het BW.

Omschrijving van de beperkte rechten

1. De beperkte rechten van Boek 3 van het BW

Het BW definieert de begrippen vruchtgebruik, pand en hypotheek als volgt in Boek 3:

Vruchtgebruik: “Vruchtgebruik geeft het recht om goederen die aan een ander toebehoren, te gebruiken en daarvan de vruchten te genieten.” (art. 3:201)

Voorbeeld:

Een vrouw kan bij testament bepalen dat in het geval van haar overlijden, haar man de echtelijke woning mag blijven gebruiken, terwijl deze woning aan de kinderen wordt nagelaten. De man krijgt dan dus niet de eigendom van de woning, maar kan deze wel blijven bewonen.

Pand en hypotheek: “Het recht van pand en het recht van hypotheek zijn beperkte rechten, strekkende om op de daaraan onderworpen goederen een vordering tot voldoening van een geldsom bij voorrang boven andere schuldeisers te verhalen. Is het recht op een registergoed gevestigd, dan is het een recht van hypotheek; is het recht op een ander goed gevestigd, dan is het een recht van pand.” (art. 3:227, lid 1)

Spraakgebruik:

Omdat de hypotheek een zekerheidsrecht is, verstaan juristen onder ‘hypotheekgever’ de persoon die de zekerheid geeft: de koper van de woning. Het is immers die koper die zekerheid geeft voor de nakoming van zijn verplichtingen uit de geldleenovereenkomst met de bank. Die bank is in het juridisch jargon de ‘hypotheeknemer’. In het ‘gewone’ spraakgebruik is het precies omgekeerd. Daar wordt de bank de ‘hypotheekgever’ genoemd omdat het de bank is die de lening geeft. Het geleende bedrag wordt daar dus vereenzelvigd met het woord ‘hypotheek’. De koper die het bedrag leent, wordt dan de ‘hypotheeknemer’ genoemd.

2. De beperkte rechten van Boek 5 van het BW

Het BW definieert de begrippen erfdienstbaarheid, erfpacht en opstal als volgt in Boek 5:

Erfdienstbaarheid: “Een erfdienstbaarheid is een last, waarmede een onroerende zaak – het dienende erf – ten behoeve van een andere onroerende zaak – het heersende erf – is bezwaard.” (art. 5:70, lid 1)

Voorbeeld:

Het recht van overpad dat wordt gevestigd op een perceel zodat de buurman over dat perceel zijn eigen perceel kan bereiken.

Erfpacht: “Erfpacht is een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft eens anders onroerende zaak te houden en te gebruiken.” (art. 5:85, lid 1)

Voorbeeld:

De pacht van landbouwgrond.

Opstal: “Het recht van opstal is een zakelijk recht om in, op of boven een onroerende zaak van een ander gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben of te verkrijgen.” (art. 5:101, lid 1)

Voorbeeld:

Overhellende bebouwing. Als een deel van een gebouw bijvoorbeeld deels boven gemeentegrond hangt.

3. Beperkt recht op een beperkt recht

Voorbeelden van beperkte rechten op beperkte rechten zijn:

  • het recht van hypotheek op een opstal
  • het vruchtgebruik van een gepachte boerderij
  • het pandrecht op de vruchten (rente) van een geldleenovereenkomst

Ga naar:
vorige hoofdstuk
volgende hoofdstuk
inhoudsopgave