13. Privaatrecht – Boek 6 van het BW (1)

Boek 6 van het BW: Verbintenissen (titel 1)

***

Boek 6 van het BW

Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) gaat over het verbintenissenrecht. Het eerste deel van Boek 6 van het BW gaat over verbintenissen in het algemeen. De andere delen gaan in op de drie verschillende soorten bronnen van verbintenissen (overeenkomst, onrechtmatige daad en andere bron).

Inhoud van Boek 6

Boek 6 van het BW heeft de volgende titels:

1. Verbintenissen in het algemeen
2. Overgang van vorderingen en schulden en afstand van vorderingen
3. Onrechtmatige daad
4. Verbintenissen uit andere bron dan onrechtmatige daad of overeenkomst
5. Overeenkomsten in het algemeen

In dit hoofdstuk bespreken we in grote lijnen titel 1 van Boek 6.

Titel 1: Verbintenissen in het algemeen

Bij de bespreking van deze titel moeten we ons beperken tot enkele onderwerpen. Titel 1 kent namelijk 12 afdelingen met elk een onderwerp waarover een jurist (meer dan) een boek zou kunnen volschrijven. We beperken ons daarom tot enkele in de praktijk veel voorkomende onderwerpen.

1. Ontstaansbronnen van verbintenissen

Art. 6:1 van het BW bepaalt: “Verbintenissen kunnen slechts ontstaan, indien dit uit de wet voortvloeit.”

De ontstaansbronnen van verbintenissen staan niet enkel in (Boek 6 van) het BW. Ze kunnen direct of indirect uit tal van (wettelijke) regelingen voortvloeien. Voorbeelden van (bronnen van) verbintenissen zijn o.a. legaten, statuten, alimentatieverplichtingen, belastingverplichtingen, rechterlijke uitspraken, et cetera.

Boek 6 geeft in titels 1 en 2 algemene bepalingen voor verbintenissen, en gaat in de titels 3 tot en met 5 in op enkele belangrijke bronnen van verbintenissen (namelijk onrechtmatige daad, overeenkomst, zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking).

2. Redelijkheid en billijkheid

Een belangrijk beginsel in het verbintenissenrecht is dat van de redelijkheid en billijkheid. Art. 6:2, lid 1 bepaalt: “Schuldeiser en schuldenaar zijn verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid.”

De redelijkheid en billijkheid hebben:

  • een aanvullende functie: de normen van redelijkheid en billijkheid vullen de verbintenis van partijen aan,
  • een ‘derogerende’ (beperkende) functie. Deze is in lid 2 van art. 6:2 verwoord: “Een tussen hen [partijen] krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.”

3. Hoofdelijke verbondenheid

Art. 6:6, lid 1 geeft een hoofdregel voor het geval een prestatie door twee of meer schuldenaren is verschuldigd: “(…) dan zijn zij ieder voor een gelijk deel verbonden, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat zij voor ongelijke delen of hoofdelijk verbonden zijn. “

Hoofdelijke verbondenheid is een bekende figuur in het verbintenissenrecht. Art. 6:7, lid 1 bepaalt daarover: “Indien twee of meer schuldenaren hoofdelijk verbonden zijn, heeft de schuldeiser tegenover ieder van hen recht op nakoming voor het geheel.” Lid 2, eerste volzin, bepaalt: “Nakoming door een der schuldenaren bevrijdt ook zijn medeschuldenaren tegenover de schuldeiser.”

We zien de hoofdelijke verbondenheid vaak bij geldleningen. Als een bank een bedrag leent aan personen A en B, zal zij willen bedingen dat zij het gehele bedrag kan verhalen op zowel A als op B. Dat geeft immers meer zekerheid over de nakoming. Heeft de bank 100 euro geleend aan A en B gezamenlijk en hoofdelijke verbondenheid bedongen, dan kan zij het bedrag geheel verhalen op – bijvoorbeeld – A. A dient dan – als de lening opeisbaar is geworden – 100 euro te betalen aan de bank. Volgens art. 6:7, lid 2 is B daarmee ook bevrijd tegenover de bank (d.w.z. niks meer verschuldigd aan de bank).

A zal de helft van wat hij aan de bank heeft betaald, willen verhalen op B. Daarvoor kent art. 6:12, lid 1 een regeling (de zogenaamde ‘subrogatie’): “Wordt de schuld ten laste van een hoofdelijke schuldenaar gedelgd voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat, dan gaan de rechten van de schuldeiser jegens de medeschuldenaren en jegens derden krachtens subrogatie voor dit meerdere op die schuldenaar over, telkens tot ten hoogste het gedeelte dat de medeschuldenaar of de derde aangaat in zijn verhouding tot die schuldenaar.”

Subrogatie is een overgang ‘van rechtswege’ van de vordering van de bank op A. De term ‘van rechtswege’ wil zeggen dat die overgang automatisch gebeurt. Daar is geen nadere handeling (zoals overdracht) voor nodig. Ze gaat over omdat de wet dat bepaalt.

4. Nakoming

Afdeling 6 van titel 1 gaat over de nakoming van verbintenissen. Vaak wordt hier ook de term ‘voldoening’ gebruikt. In de afdeling wordt veel gesproken over ‘betaling’. Daarbij moet niet enkel worden gedacht aan geldschulden. In dat laatste geval wordt veeleer gesproken van ‘betaling van een geldsom’. Deze is geregeld in afdeling 11 van titel 1. ‘Betaling’ in de zin van afdeling 6 van titel 1 is de verrichting van een prestatie. In die zin is de levering van een fiets op grond van een koopovereenkomst ook een ‘betaling’.

5. Opschortingsrechten

Art. 6:52, lid 1 bepaalt: “Een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, is bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, indien tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen.”

Dit is de bekende opschorting.

6. ‘Wanprestatie’ / ‘toerekenbare tekortkoming’

‘Wanprestatie’ is een term uit het oud BW. In het BW wordt wanprestatie ‘toerekenbare tekortkoming’ genoemd. De toerekenbare tekortkoming gaat over de niet-nakoming van verbintenissen die ‘toerekenbaar’ is. E.e.a. is geregeld in afdeling 9 van titel 1.

Toerekenbare tekortkoming

Basisbepaling is art. 6:74, lid 1: “Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.”

We lezen hier dat niet iedere tekortkoming leidt tot schadeplichtigheid jegens de schuldeiser. De tekortkoming moet namelijk toerekenbaar zijn.

Niet-toerekenbare tekortkoming: ‘overmacht’

Art. 6:75 bepaalt wanneer een tekortkoming niet toerekenbaar is: “Een tekortkoming kan de schuldenaar niet worden toegerekend, indien zij niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.”

Niet-toerekenbare tekortkoming wordt ook wel ‘overmacht’ genoemd.

Verplichting tot nakoming en tot schadevergoeding bij ‘wanprestatie’

Art. 6:74, lid 1 gaat over schadevergoeding ten gevolge van toerekenbare tekortkoming. De verplichting van de schuldenaar tot schadevergoeding staat naast zijn verplichting om (alsnog) na te komen.

Voorbeeld:

Als A zijn schuld aan B niet betaalt dan kan B hem voor de rechter dagen en daar a) nakoming van de verbintenis (betaling van de schuld), en b) schadevergoeding eisen. De schade van B kan bijvoorbeeld bestaan uit de kosten die hij heeft moeten maken om te schuld te incasseren (incassokosten, e.d.).

Verzuim

Art. 6:74, lid 2 bepaalt: “Voor zover nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, vindt lid 1 slechts toepassing met inachtneming van hetgeen is bepaald in de tweede paragraaf betreffende het verzuim van de schuldenaar.”

Dit betekent dat men pas toekomt aan het bepaalde in art. 6:74, lid 1 (de regeling inzake schadeplichtigheid wegens toerekenbare tekortkoming) als de schuldenaar ‘in verzuim’ is.

De verzuimregeling staat in de artt. 6:81 en verder. Ze komt op het volgende neer:

a) de vordering moet opeisbaar zijn (art. 6:81)

Het moment waarop een vordering opeisbaar is, is geregeld in de eerder besproken afdeling 6 van titel 1 over de nakoming van verbintenissen. Zo bepaalt art. 6:38: “Indien geen tijd voor de nakoming is bepaald, kan de verbintenis terstond worden nagekomen en kan terstond nakoming worden gevorderd.”

b) de schuldenaar is in gebreke gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld (art. 6:82, lid 1)

Dit artikellid is o.a. de reden dat bedrijven aanmaningen (‘ingebrekestellingen’) versturen als hun rekening niet wordt betaald.

c) nakoming binnen de in de aanmaning gestelde termijn blijft uit (art. 6:82, lid 1)

Is van deze drie elementen (a, b en c) sprake, dan is de schuldenaar in verzuim, zo bepaalt art. 6:81: “De schuldenaar is in verzuim gedurende de tijd dat de prestatie uitblijft nadat zij opeisbaar is geworden en aan de eisen van de artikelen 82 en 83 is voldaan, (…)”

Op de verzuimregeling bestaan uitzonderingen, zoals voor het geval dat de schuldeiser al eerder reden heeft om aan te nemen dat de schuldenaar niet zal nakomen. Deze uitzonderingen staan eveneens in afdeling 9 (zie art. 6:83). Art. 6:74, lid 2 kent zelf ook al een uitzondering, namelijk voor het geval ‘nakoming niet reeds blijvend onmogelijk’ is.

Schadeplichtigheid

Art. 6:85 bepaalt: “Tot vergoeding van schade wegens vertraging in de nakoming is de schuldenaar slechts verplicht over de tijd waarin hij in verzuim is geweest.”

Vormen van niet-nakoming

Bij de toerekenbare tekortkoming kan worden gedacht aan het niet betalen van rekeningen. Maar ze kan ook betrekking hebben op allerlei andere tekortkomingen. Zo kan een leverancier verkeerde artikelen hebben geleverd, kan een gekochte fiets gebreken vertonen, kan een gekochte tent lekkage vertonen, et cetera. Dat zijn allemaal tekortkomingen in de nakoming van een verbintenis. En daarop is de verzuimregeling eveneens van toepassing. Het gaat hier immers om de regeling van de verbintenissen in het algemeen (titel 1 van Boek 6).

In dat verband wijzen wij ook op de volgende belangrijke bepaling:

Klachtplicht

Art. 6:89 bepaalt: “De schuldeiser kan op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd.”

Dit betekent dat indien men een gebrek in de nakoming door de wederpartij ontdekt, men niet te lang moet wachten met protesteren. Het komt nog wel eens voor dat mensen niet direct ‘formeel’ ingebrekestellingen willen versturen aan een partij waarmee men op goede voet staat (of om andere redenen, zoals geen tijd of geen haast hebben). In die gevallen is het toch van belang om in ieder geval – liefst schriftelijk – te protesteren (te ‘klagen’) over het gebrek in de nakoming.

7. Wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding

Art. 6:74, lid 1 bepaalt dat een toerekenbare tekortkoming de schuldenaar kan verplichten tot schadevergoeding. Maar men kan ook op grond van onrechtmatige daad verplicht zijn tot schadevergoeding. Of op grond van zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en/of ongerechtvaardigde verrijking.

Afdeling 10 van titel 1 bevat bepalingen over deze ‘wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding’. Zo kent ze bepalingen over gederfde winst, geleden verlies, buitengerechtelijke invorderingskosten (‘incassokosten’), et cetera.

8. Verbintenissen tot betaling van een geldsom

Deze verbintenis is geregeld in afdeling 11 van titel 1. Ze regelt o.a. de wettelijke rente als schadevergoeding wegens te late betaling (art. 6:119 en verder).

9. Verrekening

Afdeling 12 van titel 1 gaat over de verrekening. We volstaan hier met de omschrijving die art. 6:127, lid 1 geeft: “Wanneer een schuldenaar die de bevoegdheid tot verrekening heeft, aan zijn schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met een vordering verrekent, gaan beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet.”


Ga naar:
vorige hoofdstuk
volgende hoofdstuk
inhoudsopgave