De laatste tijd hoor ik het weer steeds vaker om mij heen, de twijfel over de onpartijdigheid van instituties in het bestuursrecht. Zo ken ik advocaten die gestopt zijn in het bestuursrecht omdat het procederen tegen de overheid toch geen zin zou hebben. “De overheid wint al haar procedures”, klinkt het dan. En: “Hoe kan ik dit nog verkopen aan mijn cliënt?” Of: “Ik raad mijn cliënten over het algemeen af om kosten te maken in een procedure tegen de overheid. Het is immers zinloos.” De cijfers liegen er inderdaad niet om. De overheid blijkt veruit de meeste bestuursrechtelijke zaken te winnen. Maar betekent dat ook dat de instituties in het bestuursrecht niet onpartijdig zijn?
Neem een eenvoudige zaak in het omgevingsrecht, bijvoorbeeld de verlening van een omgevingsvergunning van een klein bouwwerk, en je zal versteld staan van de hoeveelheid regels die van toepassing zijn, of die je op zijn minst even moet langslopen om te kijken of ze van toepassing zijn. De Omgevingswet, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving, de Omgevingsregeling, het omgevingsplan van de gemeente, de provinciale omgevingsverordening en, niet te vergeten, de gigantische hoeveelheid aan beleid die op die regels is gebaseerd en zogenaamde ‘vaste rechtspraak’. Onlangs bedacht ik dat het er wel heel erg op begint te lijken dat de maatschappij steeds meer wordt ‘geprogrammeerd’. De maatschappelijke werkelijkheid, en de activiteiten daarin, lijken steeds meer te zijn gebaseerd (of ‘toegelaten’) op basis van een onderliggende codering. Alsof die werkelijkheid ‘draait’ op een onderliggend regelprogramma. En dat het gezien de steeds maar toenemende regelverdichting in ieder geval steeds meer die kant op lijkt te gaan.
Een van de nadelen van de rechtspraak ten opzichte van bemiddeling zou zijn dat de eerste wordt gekenmerkt door het zogenaamde toernooimodel dat partijen ertoe dwingt om in een strijdmodus tegenover elkaar te blijven staan. Ik heb daar hier eerder over geschreven. Het komt erop neer dat de rechtspraak alle kenmerken vertoont van een toernooi, of gevecht. Zo is er sprake van ‘opponenten’, van een ‘tegenpartij’, van een ‘(scheids)rechter’, van normen als ‘equality of arms’ en van winnen en verliezen. Aangezien de rechtspraak deze kenmerken inderdaad draagt, is de kwalificatie terecht. Maar uit het oog wordt verloren dat de rechtspraak hierin in wezen niet verschilt van andere maatschappelijke instituties, zoals ook de bemiddeling en alternatieve geschilbeslechting.
Of moet deze blog de titel ‘Het drama ‘Papier’’ hebben? Feit lijkt hoe dan ook dat de dagen geteld lijken voor het op verschillende wijzen heen en weer ‘schuiven’ van papier (brieven, dossiers, etc.). Ondergetekende heeft het de afgelopen tijd weer veelvuldig ervaren: post – hetzij ‘gewoon’, hetzij ‘aangetekend’ – komt niet aan, raakt (enige tijd) zoek of aangetekende post blijkt weg te kwijnen op een afhaalpunt omdat nooit een afhaalbericht bij de ontvanger is achtergelaten. En dat is een probleem, vooral in juristenland waar veel termijnen beginnen te lopen vanaf een postverzend- of ontvangstmoment. Het is bovendien een probleem dat enkel groter wordt. Vandaar de vraag: moeten we niet gewoon af van het papier?
Het is alweer acht jaar geleden dat ik mijn onderzoek naar de psychologie van weerstand tegen overheidsbesluiten afrondde. ‘Waarom maken mensen zo vaak bezwaar tegen bouwprojecten, en wat is daar aan te doen?’, was de vraag die ik in het onderzoek probeerde te beantwoorden. In het eerste deel van de vraag heb ik belangrijke inzichten vergaard die, later in de praktijk, waar bleken te zijn. Maar het tweede deel van de vraag – wat is er aan te doen – is zeer weerbarstig gebleken. Althans, misschien is het wel heel eenvoudig, en is het antwoord: ‘er is niet zo gek veel aan te doen’.
De afgelopen weken is veel aandacht uitgegaan naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2025 die heeft geoordeeld dat de Staat tegenover Greenpeace onrechtmatig handelt door stikstofdoelen niet te behalen. Veel minder aandacht kregen die twee andere stikstofuitspraken van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (‘ABRvS’) van 18 december 2024 (inzake Rendac en Amercentrale over intern salderen) die de overheids- en bouwpraktijk, meer nog dan eerstgenoemde uitspraak, op zijn grondvesten heeft doen trillen. Mogelijk waren deze uitspraken minder mediageniek. Mogelijk ook is de materie te taai voor de niet-ingevoerde journalist.
Een groot aandeel van de Nederlandse woningvoorraad bestaat uit appartementen. Het wonen in appartementen, en het kopen en verkopen van appartementen, is dan ook zeer gangbaar. Daardoor verliezen mensen nog wel eens uit het oog dat het appartementsrecht eigenlijk een heel eigenaardig fenomeen is. Mensen die een appartement kopen, menen vaak dat ze een woning als iedere andere kopen. Je kunt er gewoon een hypotheek op afsluiten, en zowel de makelaar als de notaris wensen je na de aankoop en levering ‘veel geluk met je nieuwe woning!’ Dus dan zal het wel een gewone woning zijn, toch? Wel, vergis je niet…
Caveat emptor. Oftewel ‘koper, let op!’ Het is een van de beginselen van het verbintenissenrecht. Het is een waarschuwing aan de koper om goed op te letten bij het sluiten van het koopcontract. Want daarna kom je er niet zomaar meer onderuit. In het Nederlandse recht gaat het om de zogenaamde onderzoeksplicht. De koper wordt geacht om zich goed te laten informeren en de aan te kopen goederen tevoren goed te onderzoeken. En die waarschuwing dient serieus te worden genomen. Zeker in een wereld van professionele en gehaaide verkopers. Een wereld waarin tegenwoordig meer psychologen emplooi vinden dan in de geestelijke gezondheidszorg.
De kranten stonden er de laatste weken weer vol mee: bezwaarmakers die bouwprojecten vertragen en bereid zijn hun bezwaar in te trekken als de bouwer een fiks bedrag betaalt. Op 12 augustus jl. stond er een artikel over op de voorpagina van NRC. En de afgelopen week had de Volkskrant er een artikel over. Eerder al besteedde ik er aandacht aan, zulks naar aanleiding van berichten in het AD over de afkoop van bezwaren in het Wijnhavenkwartier in Rotterdam. Wat moet je van dit soort praktijken vinden? En vooral: is er iets tegen te doen?
De laatste tijd kom ik hem steeds vaker tegen, de ‘jij-bak’. Vooral mijn kleine en mondige nichtje gebruikt hem zeer regelmatig. Telkens als ik haar (vanuit opvoedkundig perspectief) aanspreek op gedrag, heeft ze direct een ‘jij-bak’ voorhanden. De opdracht om haar kamer op te ruimen wordt direct gepareerd met de mededeling dat ik de afwas ook nog niet heb gedaan. En als ik zeg dat ze wat beter haar best moet doen op school, pareert ze dat direct door me te wijzen op het feit dat ik ook maar een dom rechtenstudietje heb afgerond. Ach, het is nog maar een kind, denk ik dan. Maar intussen kom ik de jij-bak ook bij volwassenen steeds vaker tegen. En dat maakt iedere mogelijkheid tot het geven van opbouwende kritiek, of tot het wijzen op verbeterpunten, onmogelijk.